Taalreizigers

Tijdens de bijeenkomst Limburg, mobiliteit en de wereld in Fontys Hogescholen Sittard begin december vorig jaar kwamen taalreizigers aan het woord. Voor wie altijd zijn of haar moedertaal overal kan gebruiken, is het moeilijk voorstelbaar hoeveel iemand in het leren van een nieuwe dagelijkse taal of talen moet investeren. Limburgers die in eigen land naar het westen verhuizen, krijgen al de vraag: ‘Waar kom je vandaan?’ of westerlingen in het zuiden: ‘Je bent niet van hier, he?’

Petra Stienen vertelde die middag over een leerling uit Syrië die, bij het krijgen van de opdracht om zich met een dier te vergelijken, schreef: ‘Ik voel me als een dolfijn. Het water is de school maar ik ben een dolfijn half in en half uit het water zwemmend. Soms moet ik het water uit om zuurstof te happen omdat ik op mijn manier wil zwemmen.’

Ook Sanela Hamzic is zo’n taalreiziger die tijdens de bijeenkomst met haar verhaal het publiek doodstil kreeg. Sanela is managementassistente bij het Mundium College in Roermond dat nieuwkomers in Nederland opvangt en Nederlands als tweede taal (NT2) aanbiedt. Sanela komt uit voormalig Joegoslavië (Bosnië) en spreekt van huis uit Servisch en Kroatisch en heeft op school in twee alfabetten leren schrijven, in het Cyrillisch schrift voor het Servisch en het Latijns voor het Kroatisch.

Kwetsbaar vertelt ze dat ze helemaal niet uit Bosnië weg wilde; ze vraagt dan ook de decaan van haar hbo-opleiding om haar niet uit te schrijven! Maar voor haar eigen veiligheid belandt ze begin jaren negentig in Duitsland waar ze Duits leert. Na twee jaar raakt ze verliefd en komt voor de tweede keer in een asielzoekerscentrum terecht maar nu in Nederland. Het Nederlands als zoveelste taal leert ze als nieuwkomer aan het Mundium College waar ze vol liefde over spreekt omdat ze aandacht hebben voor haar vluchtverhaal en ervaringen. Deze school, de liefde en latere contacten buiten school stimuleren haar om in het Nederlands als andere taal te investeren. Maar, ze bouwt haar leven ook in Limburg op waar dialect belangrijk is. Ze is dolgelukkig als ze tiet (tijd) als eerste dialectwoord leert.

Elsa Mourinho Santos is docent aan de opleiding Verpleegkunde aan de Zuyd Hogeschool in Heerlen. Ze komt uit het zuiden van Portugal en heeft zich het Nederlands snel eigen gemaakt om een opleiding te kunnen volgen. Elsa spreekt Portugees, Nederlands, Engels en Spaans en verstaat ook Frans en Italiaans. Haar man is ook Portugees maar woonde twaalf jaar in Zuid-Afrika en herkende het Nederlands snel omdat het zo op het Afrikaans lijkt. In hun gezinssituatie spreken zij Portugees en Nederlands met hun zoontje van zesenhalf die inmiddels ook Engels gebruikt. Toen hun zoon twee jaar oud was, raadde de kinderopvang Elsa aan om hem door een logopedist te laten onderzoeken omdat hij tweetalig was. De testuitslagen lieten zien dat hij over een grote woordenschat beschikte. Die ontwikkeling zette zich door op de basisschool. Maar bij de Cito-toets bleek dat hij toch een score onder het gemiddelde had. ‘Hoe kan dat nou?’ vroeg Elsa zich af. Het bleek dat haar zoon specifieke woorden niet kende zoals kwal. ‘Wat is een kwal? Ja, een dier in de oceaan, er is nooit aanleiding geweest om in Limburg over een kwal te spreken.’ Maar daarentegen kent haar zoon volgens de leerkracht wel heel moeilijke woorden zoals gecompliceerd en consequenties. En die woorden lijken juist heel erg op alledaagse woorden in zijn andere taal het Portugees. Houdt Cito ook met die moeilijke woorden rekening?

Het verslag van Frans van den Heuvel is te lezen op de Fontys OSO website: http://www.fontys.nl/limburgmobiliteitendewereld

Column 91 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 20 februari 2017.

Het geluk/gelijk van Limburg

Als Limburg ergens krachtig in was tijdens Het geluk/gelijk van Limburg georganiseerd door Marcia Luyten en Petra Stienen in de Stadsschouwburg van Amsterdam dan waren het de liefdevolle en sterke voordrachten van Connie Palmen en van moeder en dochter Marita en Alma Mathijsen.

Limburgers bedrijven het eten, vertelt Marita Mathijsen. ‘Eten in Limburg is een vorm van veredelde en vooral langdurige seks. In tegenstelling tot seks kan het eten met iedereen bedreven worden: met kinderen, mannen, vrouwen, opa’s en oma’s. Eten in Limburg duurt lang, het moet excellent zijn en toch heeft het geen andere functie dan communicatie. Het moet ook altijd teveel zijn want niets is beschamender dan een tekort dat gelijk staat aan impotentie en frigiditeit.’ In duet met haar dochter Alma liet Marita weten dat zij nooit een dochter wilde die op haar of haar moeder zou lijken. ‘Geen stille dochter die later als vrouw eten klaarmaakt in de keuken terwijl de mannen sigaren roken en oude klare drinken in de huiskamer. Geen dochter die verpleegster wil worden in plaats van arts als zo’n dochter al iets worden wil. Geen dochter die stoeten kinderen zou baren. Geen bescheiden dochter die niet voor zichzelf zou opkomen en achteraan aansluiten en die haar stem niet in het publiek zou durven verheffen. Mijn dochter hoort tot de tweede generatie Limburgers; ze lachen wat om ons eerste generatie. Het leuke van Limburg houdt ze aan en het andere gebruikt ze als het van pas komt.’

Alma Mathijsen, als kind van een Limburgse moeder opgegroeid in de Randstad, beleeft Limburg vooral als kind: ‘Limburg is bloesem en Pasen. Limburg is mijn oom die vindt dat je met Monopoly alleen wint als iemand huilt. Limburg is frites met zuurvlees en met een dampende zak in de auto naar huis. Limburg is als de Gaasbeek waar je met de hele familie naartoe gaat als je teveel vlaai hebt gegeten.’ Gaasbeek die Alma in haar jeugd de Glazen Beek noemde vanwege het o zo heldere wateroppervlak met wegschietende kikkers en reflecterende bomen. Haar relatie met Limburg is oppervlakkig want net als het spiegelbeeld van de Glazen Beek wil zij die nog niet wil verstoren of verder verkennen.

Connie Palmen droeg met zachte stem het hilarisch verhaal voor over de processie in Sint Odiliënberg waarin het uitverkoren meisje als aartsengel met vleugels langer dan 1.70 meter moest zijn. Die processie was belangrijk in haar jeugd; de baar met St. Odilia die ech blindheid kan genezen, ech. De ik-figuur in dat verhaal las Sartre, een boek gekregen van een vriend, waarvan de inhoud haar zo verlokt dat ze sindsdien een existentialist was, iemand verantwoordelijk voor haar eigen keuzes. Dat existentialisme bracht haar tot ‘de daad’. Wachtend op de processie bij het begin van de helling bereidde ze zich mentaal voor. Toen murmelend en biddend, de pastoor met geheven monstrans en de baar met haar grootvader als drager passeerde, weigerde ze te knielen zoals de rest van de toeschouwers. Wel haar ogen gesloten en handen losjes gevouwen voor haar buik als concessie. De plotselinge stilte dwong haar haar ogen op te slaan, om recht voor haar de pastoor met een verwrongen gezicht te zien die haar met de monstrans gebiedend op haar knieën dreef. Deze verhalen met liefde en humor verteld, maakte me die avond in de Stadschouwburg gelukkig. In Amsterdam teruggevoerd naar de herkenning van opgroeien in Zuid-Limburg dat ik alweer bijna vergeten was: bloeiende kersenbomen, mijn spierwitte communiejurkje, strik in het haar, mijn oudere zussen en broers en het rotsvaste geluk dat alles zo hoorde te zijn.

Column 90 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 6 februari 2017.