Limburg’s boekenschat in gevaar

De Stadsbibliotheek van Maastricht dient tot laat in de vorige eeuw als het voornaamste centrum van het intellectuele leven in Limburg. De Stadsbibliotheek, opgericht in 1662, is het paradepaardje van de Republiek der Verenigde Nederlanden. Het stadsbestuur van Maastricht is in de zeventiende eeuw dan ook zeer vrijgevig: in 1753 beschikt de Stadsbibliotheek al over 2650 werken in 3500 banden. Het boekenbezit groeit later in die achttiende eeuw indrukwekkend, waarschijnlijk door de in Parijs geboren boekhandelaar Jean-Edmé Dufour die zich in 1766 als kremer (handelaar) in Maastricht inschrijft. Dufour drukt en verkoopt uitsluitend Franstalig werk en heeft al snel een internationale klantenkring van Parijs tot Sint-Petersburg en van Stockholm tot Londen.

De Stadsbibliotheek is door en door verweven met de geschiedenis van Limburg en Maastricht. De Nederlanden behoren na het aftreden van Karel V in 1555 bij het Spaanse rijk dat halverwege de zestiende eeuw zo groot en machtig is dat daar volgens Karel V ‘de zon nooit ondergaat’. Maar de Nederlanden komen tegen de Spanjaarden en hun koning Filips II in opstand en zo begint de Tachtigjarige Oorlog (1568 – 1648). Na tien jaar strijd groeien de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden uit elkaar. In de Noordelijke gewesten worden de protestanten de baas. De Zuidelijke Nederlanden, met het huidige Limburg, blijven bij het katholieke Spaanse Rijk. Door de Maasveldtocht van stadhouder Frederik Hendrik krijgt de protestantse Republiek in 1632 voet aan de grond in Maastricht; daarnaast behoudt de stad haar tweede heer, de prins-bisschop van Luik. De Vrede van Münster beëindigt in 1648 de Tachtigjarige Oorlog maar het zogenaamde Partagetractaat uit 1661 bepaalt pas welke delen in Limburg ‘Hollands’ en welke ‘Spaans’ worden.

Na die vrede in 1648 kan in Maastricht dan eindelijk nieuw elan ontstaan. Twee jaar voor het Partagetractaat leggen hoogschout Demontaigne uit naam van de prins-bisschop van Luik en Joan Groulart als vertegenwoordiger van Den Haag op 1 juni 1659 de eerste steen voor het nieuwe stadhuis (ontworpen door Pieter Post, hofarchitect van Frederik Hendrik). En op 31 juli 1662 besluit het stadsbestuur van Maastricht in dat kersvers opgeleverde stadhuis een bibliotheek te stichten ‘voor den meesten luyster ende aansien van de Stadt’.

Kenners schatten dat de huidige collectie van de Stadsbibliotheek tientallen miljoenen euro’s waard is. De collectie telt ruim 500.000 titels waarvan 20 tot 30 procent onder cultureel erfgoed valt vanwege oude en bijzondere drukken, bibliofiele uitgaven en vele bijzondere deelcollecties zoals zesduizend 17de- tot 19de-eeuwse voornamelijk rooms-katholieke devotieboeken. Een zeldzame bijbeleditie gedrukt in 1571 door de Antwerpenaar Plantijn in opdracht van Koning Filips II en direct al aangekocht door een kanunnik van het kapittel van St. Servaas hoort bij de collectie.

Bovendien verzamelt de Stadsbibliotheek al 150 jaar in principe alle publicaties uit alle vakgebieden over Limburg (mede in opdracht en op kosten van de provincie). De Stadsbibliotheek beschikt dus ook over de complete Limburgstalige literatuur: van Theodoor Weustenraad tot Pol Brounts en van Gé Reinders tot Felix Rutten. Deze veelzijdige collectie maakt aan de ene kant een exclusief zuidelijk perspectief op de Nederlandse geschiedenis zoals de Tachtigjarige Oorlog mogelijk en is aan de andere kant cruciaal voor de vitaliteit van de Limburgse streektaal.

Helaas voldoet het behoud en beheer van de collectie al jaren niet aan de (inter)nationale normen voor erfgoedcollecties. Er wordt gesproken over opname van grote delen van de Stadsbibliotheek (de Limburgbibliotheek, de wetenschappelijke bibliotheek en de collectie LGOG) in de Universiteitsbibliotheek. Het beheer van die collecties is dan in deskundige handen en geen zaak meer van gemeente of provincie. Hopelijk gaat dit lukken. Zo’n historische, unieke en waardevolle collectie verdient het allerbeste.

Column 89 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 23 januari 2017.

Dialectspelling

Een nieuw jaar, een nieuw begin. Ik had 2017 uit willen roepen tot het jaar van het schrijven in dialect. De gedeputeerde vroeg mijn advies hoe te reageren op Motie 779 die door statenlid Kirkels in de vergadering van de Provinciale Staten van juli 2016 ingebracht is. Deze motie stelt dat ‘de Limburger zich in het algemeen geremd voelt zich in het geschreven Limburgs uit te drukken door een voor hem lastig te hanteren spellingsvoorschrift met een gróót aantal en een véélvuldig toegepaste dichtheid aan leestekens’. Motie 779 vraagt aan het College van Gedeputeerde Staten om ‘te bevorderen dat het geschreven Limburgs op eenvoudige manier bruikbaar wordt voor alle Limburgers die zich het Limburgs machtig achten’.

De gedeputeerde heb ik schriftelijk laten weten dat het schrijven in dialect in Limburg een tweedeling laat zien tussen geïnformeerde ouderen en jongeren. De ouderen schrijven en ondersteunen de Veldeke 2003-spelling. Zij hebben toegang tot en schrijven vooral in conventionele gedrukte media zoals (carnavals)kranten, woordenboeken, dichtbundels, columns, liedjes en tijdschriften. Voor deze schrijvers is de dichtheid van diakritische tekens uit de Veldeke 2003-spelling zoals ë, ò, é, äö, oë, oeë, àè, ieë, ieè, eë, ië, aeë, èë, èw, àèë, àèw, aoë geen probleem of het wordt niet als probleem gevoeld. Zij ontlenen aan deze spelling autoriteit en treden op als experts hoe te spellen. Ieder serieus schrijfproduct wordt door hen gecorrigeerd. Cultivering van het dialect is voor deze schrijvers een belangrijke drijfveer.
De jongeren daarentegen schrijven veel in hun dialect op digitale media – Whatsapp, Snapchat, Twitter en Facebook – en hebben voor zichzelf een alternatieve ruimte gecreëerd waarin zij ‘zichzelf’ kunnen zijn en schrijven en spellen in hun dialect zoals zij dat willen zonder correctie van anderen: of omdat zij geen weet hebben van Veldeke 2003 of deze bewust negeren of omdat de diakritische tekens de snelheid van het schrijven afremmen. Jongeren willen digitaal experimenteren, vernieuwen en vrij zijn in schrijven, in inhoud en in combinaties van teksten met beelden. Dit experimenteren sluit aan bij de internationale trend: sociale media zijn een vrijplaats om in een minderheidstaal te schrijven.

Ik heb de gedeputeerde dan ook geadviseerd het experimenteergedrag van de jongeren te legitimeren door iedereen in 2017 op te roepen in dialect te schrijven zoals hij/zij wil. Ook voor degenen die hun spelvaardigheden willen uitbouwen volgens de Veldeke 2003-spelling. In het dialectschrijfjaar 2017 is er geen sprake van goed of fout spellen; het wordt voor iedereen een plezier om in dialect te (durven) schrijven. Niemand hoeft iemand in 2017 een moedertaalanalfabeet te noemen.

Mijn voorstel aan de gedeputeerde is om op basis van hoe iedereen in 2017 schrijft een spellingsfrequentie-meting te laten uitvoeren door taaltechnologen. Een top vijf van hoe mensen bij u in de straat, buurt, dorp, stad, regio woorden in hun dialect spellen. Tijdens het schrijven is in het tekstverwerkingsprogramma deze top vijf te zien en te gebruiken. Een klik met de muis en het gekozen woord staat er. In een latere fase zijn hieruit spellingscheckers, woordenboeken en dialectcorpora te ontwikkelen. Samen met de nieuwe directeur van het Meertens Instituut Antal van den Bosch – hij is taaltechnoloog – kunnen we dit voorstel professioneel uitvoeren in ongeveer anderhalf jaar. De gedeputeerde heeft het voorstel afgewezen. Hij schrijft: “Het heeft (…) niet mijn voorkeur om de Limburgse spelling aan te passen.” Maar dit voorstel past NIET de Limburgse spelling aan! Het voorstel geeft juist meer armslag hoe te spellen voor iedereen. Met deze innovatie – democratisch spellen – zou Limburg aan de Europese top staan van het digitaal ondersteunen van minderheidstalen. Een nieuw jaar dus maar geen nieuw digitaal begin.

Column 88 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 9 januari 2017.