Succes in dialect

In de jaren vijftig zou het voor Rowwen Hèze, Ivo Rosbeek, Normaal of Nynke Laverman onmogelijk geweest zijn om in het Nederlands, dialect of Fries te zingen. Nederlandstalige muziek was toen oubollig en dialecttalige muziek te eenvoudig en uitermate braaf. Maar volgens Hans op de Coul en Ine Sijben kantelt ‘het beeld van dialect als museumstuk’ in de jaren zeventig volledig. De Worried Men Skiffle Group uit Wenen als eerste muziekgroep verbindt in 1970 dialect aan popmuziek.

Uitgerekend de babyboomers gaan dialect in popmuziek gebruiken waardoor een absurdistisch, ironisch en humoristisch effect ontstaat. Het dialect, zo schrijven Op de Coul en Sijben, is immers de taal van de gewone man die de babyboomers in gaan zetten tegen die van de culturele elite. Zo begint in 1973 ook Normaal (Bennie Jolink, student kunstacademie en Jan Manschot, student sociale academie): ‘bereik de gewone man, met kritische liedteksten, in zijn eigen dialect.’ De groep heet Normaal, een sneer naar de oudere generatie waarvan ze steeds te horen kregen: ‘Doe toch eens normaal man!’

De culturele en talige invloed van de populaire muziek op onze samenleving sinds de jaren vijftig is overweldigend. Elvis Presley, The Beatles, The Rolling Stones en Bob Dylan raken met hun teksten en muziek. Zij zingen over de fundamentele menselijke thema’s: over romantische liefde, de zoektocht ernaar of liefdesverdriet, in de put zitten en extase, verdriet en rouw, hoop en geloof, triomf en seks, vrijheid, verzet en oorlog.

Menigeen denkt dat het zingen in dialect onontkoombaar aan een kleine regio verbonden is. Maar de gedachte dat fans, liefhebbers en luisteraars zich automatisch met America, de Peel of (Noord)Limburg identificeren doordat Jack Poels in het dialect van America zingt, is te gemakkelijk. De fans van Rowwen Hèze zingen dit dialect tot ver buiten America en zelfs tot in de verste uithoeken in Nederland. Sociale identificaties met de muziek van Rowwen Hèze zijn cruciaal. Hollandse fans identificeren zich niet zozeer met America of de Peel maar met de stereotype beelden waar Limburg voor hen staat: voor warmte, gezelligheid bourgondische sfeer, onderlinge verbondenheid en een positief levensgevoel.

Er zijn coverbands van Rowwen Hèze die op Ameland zongen in het dialect van Jack Poels. Een van deze coverbands met de naam Gang is alles (gang is het Amelandse dialectwoord voor ‘vaart’ of ‘snelheid’) is door Mathilde Jansen geïnterviewd. De zanger Daniël Metz kijkt met veel plezier terug: ‘Toen we gingen soundchecken, wilden er fans door de deur heen komen omdat ze dachten dat Rowwen Hèze aan het spelen was. Die wisten niet dat daar vier Amelanders stonden: noordelijker kan niet. Onze g was absoluut niet zacht genoeg, maar we zongen toch alles in het Limburgs. We wisten eigenlijk ook niet precies wat we zongen.’

Daniël Metz geeft een inkijk waarom zingen in een dialect toch succesvol buiten de lokale regio kan worden: ‘Als je als muzikant wilt doorbreken, moet je zorgen dat je een eigen geluid hebt.’ Dat eigen geluid is belangrijk want voor succes behoor je als band dus authentiek over te komen. Die authenticiteit is nog belangrijker dan de taal waarin je zingt. Een authentieke Rembrandt is immers ook veel waardevoller dan een nabootsing. Authentieke muziek en teksten vinden we puur, echt, origineel en van grote waarde. Zoals ex-bassist Jan Philipsen van Rowwen Hèze het formuleert: ‘Straal je uit wie of wat je bent? Dat is de toets waaraan het publiek ons keurt’ en ‘authenticiteit (is) de noodzakelijke brug op weg naar succes. Met de identiteit van de Peel als basis.’ Als er eenmaal een goede formule gevonden is voor authenticiteit dan kan die werken voor alle regio’s waar liefde voor de eigen streek heerst, zoals ook op Ameland. En het overbrugt sociale en regionale verschillen. Maar succes is onlosmakelijk verbonden met de kwaliteit van de muziek en de poëtische schoonheid van de liedteksten. Succes komt niet zomaar uit de lucht vallen.

Meer te lezen in: Cornips, L. & B. Beckers (red.). 2015. Het dorp en de wereld. Over dertig jaar Rowwen Hèze. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen.

Column 58 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 30 mei 2015.

Rowwen Hèze gaat digitaal

In diepe stilte werken we hard aan het Limburgportaal in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren die iedereen de DBNL noemt. De DBNL was altijd zelfstandig maar is met ingang van 1 januari 2015 onderdeel geworden van de Koninklijke Bibliotheek. De DBNL digitaliseert de Nederlandse literatuur snel, betrouwbaar en in zeer hoge kwaliteit. Iedereen, waar ook ter wereld, kan zonder ingewikkelde poespas, zonder wachtwoorden en gratis op de website van de DBNL de meest relevante Nederlandse literatuur lezen.

In het Limburgportaal zijn teksten van Henric van Veldeke te vinden die zijn Servaaslegende in het Maaslands dialect rond 1180 schreef en van vele schrijvers na hem tot op de dag van vandaag. Het Limburgportaal is sinds 2012 in opbouw en raakt met literatuur uit/van/over Limburg behoorlijk gevuld dankzij de onvermoeibare inzet van een deskundige werkgroep en dankzij subsidie van vooral de Provincie Limburg en het Winand Roukens Fonds. Subsidie of sponsoring blijft nodig want het kost één euro om een gedrukte pagina te digitaliseren en op te nemen in het Limburgportaal.

Waarom vonden de initiatiefnemers Joep Leerssen, Wiel Kusters en de leerstoel ‘Taalcultuur in Limburg’ dat er in de DBNL een Limburgportaal moest komen? In het Nederlandse taalgebied en in de literatuur van de Lage Landen neemt het Limburgse gebied een bijzondere plaats in. De Limburgse literatuur is een kruispunt tussen Noord- en Zuid-Nederlandse, Waalse en Rijnlandse invloeden. Auteurs schrijven door de tijd heen in het Nederlands maar ook in Latijn, Frans, Duits of dialect. Er zijn auteurs zoals Marie Koenen met veel aandacht voor de eigen regio, auteurs uit de negentiende eeuw die naar België verhuisd zijn (Weustenraad en Ecrevisse) en auteurs zoals Jo Erens en Ger Bertholet met een bijzondere liedcultuur. Bovendien zijn auteurs aan de randen van het Nederlands taalgebied niet zo zichtbaar vanuit nationaal perspectief. Het Limburgportaal toont daardoor een onverwachtse selectie en onvermoede aspecten van de Nederlandse literatuur en verrijkt de DBNL cultureel en wetenschappelijk.

Natuurlijk is het enorm lastig om te bepalen wat nu ‘Limburgse’ literatuur is. Wat als literatuur beschouwd wordt, verschilt door de tijd. Bovendien is de provincie geen afgesloten gebied, zeker niet vóór 1839 toen het nog helemaal niet bestond. Daarnaast overschrijden auteurs altijd provinciegrenzen. Hun literaire producten behoren tot de Nederlandse (internationale) letteren (Pierre Kemp, Conny Palmen). Definities gaan hier dus niet werken maar de literaire teksten in het Limburgportaal zijn geselecteerd als ‘Limburgs’ door hun talige of thematische kenmerken en/of op basis van het belang dat de auteur hecht(te) aan herkomst of woonplaats.

En vanzelfsprekend behoren de liedteksten van Rowwen Hèze tot het Limburgportaal! Op 21 mei zal een beredeneerde bloemlezing door Tim Neutelings in het Limburgportaal verschijnen. Tim schrijft in zijn bloemlezing dat het na 30 jaar Rowwen Hèze en 135 uitgegeven nummers tijd is voor bezinning. In zijn bloemlezing probeert hij te verklaren hoe het kan dat dat bandje uit de Peel muziek maakt waar vele Nederlandse harten (ondanks het zingen in dialect) sneller van gaan kloppen. Dat kan door goed naar een tekst als Dichter bij Ow te kijken (Ik loep dor ’n groete stroat, in enne gruwlijk groete stad, ik hoap dat niemand met meej proat, Poels 1993). Rowwen Hèze zingt hier over een ‘ik’ die een geliefde mist zonder het woord missen te noemen. En hoewel de tekst lijkt te gaan over iemand die gewoon zijn lief mist, er ver van verwijderd is en er simpelweg naar terug wil, kunnen de tranen net zo goed in je ogen staan als je bij het horen van dit lied net je (schoon)vader verloren hebt. Het gaat er bij poëzie niet om wat de schrijver precies bedoelt maar om wat de luisteraar eruit kan halen. Het lied raakt omdat het je gevoel een plek kan geven. Een boodschap komt paradoxaal genoeg harder aan wanneer het bedoelde (net) niet gezegd wordt en dit is typisch voor de liedteksten van Jack Poels. En die teksten zijn nu voor iedereen te vinden in het Limburgportaal.

Zie (ook voor de bloemlezing).

Column 57 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 16 mei 2015.

Taalcultuur = economie

Taalkundigen onderzoeken de grammatica van een taal maar bestuderen taal ook als een cultureel of sociaal verschijnsel. Maar ‘taal’ is daarnaast ook een economisch product. Onderzoek naar hoe ‘taal’ zich in harde euro’s vertaalt, is behoorlijk in opkomst en geïnspireerd door de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Bourdieu schreef vooral tussen 1970 en 1980 over specifieke sociale en politieke condities van taal en taalgebruik. Volgens hem creëren we met zijn allen een symbolische ‘markt’ waar sprekers en hun talige producten ongelijk zijn aan elkaar. De wijze waarop iemand spreekt, is immers niet neutraal. Tussen de zinnen door horen we (on)bewust allerlei ‘sociale’ informatie. Het verraadt voor een deel iemands herkomst, opleiding, type werk, met wie hij zich identificeert en wat hij doet in zijn vrije tijd.

Die sociale informatie valt in economische waarde uit te drukken. Een persoon die toegang tot de hoogst betaalde posities wil krijgen en wil participeren in elitaire kringen, zal de meest prestigieuze taalvariëteit moeten spreken en schrijven. Het meest prestigieuze in Nederland is dat wat we als het meest goede, correcte, mooie, grammaticale en verzorgde Nederlands beschouwen. Degenen die dat Nederlands van huis uit niet meekrijgen, zullen later in hun leven voor het leren ervan (veel) moeten betalen in wat voor een vorm dan ook (scholing, tijd en moeite). Talige competenties hebben dus handelswaarde. Leerlingen die hun school niet afmaken, geen werk kunnen vinden vanwege gebrek aan juist geachte taalvaardigheden zijn duur.

Dat we het eens zijn over de waarde van allerlei soorten Nederlands, is het resultaat van een historisch proces waarin we oordelen en normen over het goede Nederlands ontwikkelen, onze emoties erover, en hoe we naar die normen handelen door dat soort Nederlands te onderwijzen en voor examens te eisen. Op deze wijze houdt een samenleving de ‘markt’ van Bourdieu in stand waarin verschillende manieren van spreken en schrijven ongelijkwaardig zijn en als handelswaar verschillen.

Een cabaretier verdient zijn inkomen omdat mensen graag voor zijn talige buitelingen willen betalen, een advocaat omdat hij goed mondeling kan pleiten, een docent omdat hij het goede Nederlands doceert en voorlichters omdat zij de betaalde spreekbuizen zijn. Deze beroepen hebben sociaal aanzien door het optimaal gebruik van de ‘goede’ taal en staan hoog op de economische ladder.

Bourdieu’s visie geldt niet alleen voor de machtsongelijkheid tussen verschillende soorten Nederlands maar natuurlijk ook voor dialecten. Het ene dialect waarderen we meer dan het andere. Iemand die zijn dialect zogenoemd ‘zuiver’ spreekt of een jongere die in zijn vriendengroep virtuoos diverse talen mengt, vertegenwoordigt lokaal in bepaalde situaties een hogere economische waarde dan anderen die in die context het goede Nederlands spreken.

Minderheidstalen hebben dus zeker economische waarde. Ze zijn belangrijk in de toeristenindustrie en in het promoten van producten. Een menukaart in het dialect verwijst naar de authenticiteit van wat er te eten valt. Een kleinschalig geproduceerd kaasje in Canada, in het Frans (een minderheidstaal daar) vermarkt, associeert de koper met ambachtelijkheid. De Bretonse uitdrukking be Breizh is volgens de toeristenwebsite een uitnodiging om de lokale producten te proeven en informeert dat inwoners van Bretagne open, moedig en krachtig zijn. Het gebruik van een minderheidstaal roept romantische gevoelens op en de onbedorven landelijkheid van een regio.

Naast het vermarkten en promoten van regio’s en lokale producten zouden we in deze tijd van cultureel ondernemerschap ook de gevoelswaarde van ‘taal’ in euro’s moeten zien te vertalen. Gedichten, literatuur en liedteksten verwonderen, ontroeren, emotioneren en zetten ons op andere gedachten net als schilderijen, muziek, films, dans en musicals. Door die verwondering stijgen we boven het alledaagse uit. We kunnen met nieuwe ogen naar onszelf en anderen kijken; onze denkbeelden, meningen en bijbehorende gevoelens toetsen en veranderen. Ons verwonderen over de reden van ons bestaan, waar we mee bezig zijn, over het hoe en waarom en hoe we met anderen willen omgaan. Alleen daardoor heeft taalcultuur en kunst een hoge economisch waarde. Nu alleen nog met z’n allen vaststellen in hoeveel euro’s dit uit te drukken.

Column 56 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 2 mei 2015.