Interculturele communicatie

Een droomstage voor student en begeleider is het beantwoorden van vragen die de overheid stelt zoals het politieteam Horst aan de Maas en de gemeenten Horst en Peel aan de Maas. Zij willen weten of hun informatie Poolse arbeidsmigranten bereikt? De regio Noord-Limburg herbergt immers meer dan elders in Nederland, Poolse en andere Oost-Europese arbeidskrachten.

Paulina Wołoszyn, MA-student Interculturele Communicatie aan de Universiteit van Utrecht, studeerde Neerlandistiek aan de Universiteit van Wrocław en Wenen. Zij voerde stageonderzoek uit aan het Meertens Instituut om antwoorden te zoeken op de vraag of de interculturele communicatie tussen de gemeenten en Polen efficiënter kan? Ze observeerde daartoe in Horst aan de Maas en Peel en Maas, hield interviews met Polen en nam hen schriftelijke enquêtes af in winkels en supermarkten. Sommige Polen vonden Paulina maar een vreemde Poolse. De winkelmedewerker van ‘Polo-Smak’ in Horst zei, toen Paulina groetend binnenkwam met dzień dobry (goedendag): ‘Je ziet er niet uit als een Pools meisje. Je draagt andere kleren, je hebt een ander gezicht, je gedraagt je ook anders.’ Voor anderen was Paulina niet vreemd: een Poolse vrouw met haar vriendinnen nodigde haar uit om mee te gaan naar het café en de discotheek The Shuffle in Horst.

Voortdurend ontstaan er misverstanden onder (Poolse) arbeidsmigranten. De gemeente heeft daarom een informatiepunt opgericht zoals het Service Point in Meterik en geeft ook informatiebrochures uit in het Pools die Polen nodig hebben om in Nederland te kunnen functioneren. Een brochure legt bijvoorbeeld het onderwijssysteem in Nederland uit zodat ouders weten wanneer en welke school zij voor hun kind moeten kiezen. Voor Poolse ouder(s) is het volslagen nieuw dat zij de school moeten bellen als hun kind ziek is. ‘Mijn kind was een beetje ziek (…). Na een uur kreeg ik telefoontjes van de school van bezorgde leraren met vragen of ik wist waar mijn kind was. Ik wist niet dat ik al op die dag de school moest opbellen’, vertelt een jonge Poolse moeder in Sevenum. Andere brochures informeren over de Nederlandse gezondheidszorg en hoe het Poolse rijbewijs in te wisselen voor een Nederlandse. De gemeenten kunnen ook tolken leveren en zelfhulporganisaties ondersteunen. De workshop Kiwaczek ‘iemand die twijfelt’ adviseert Polen hoe en waar ze hun toekomst kunnen opbouwen. Er zijn eveneens brochures over taalcursussen Nederlands of ambtenaren leren zelf Pools om de communicatie te versoepelen zoals sommige teamleden van de politie in Horst aan de Maas.

Paulina kan door haar grondig onderzoek de gemeente inderdaad adviseren hoe de communicatie met Poolse arbeidsmigranten te verbeteren. Poolse arbeidsmigranten vragen vooral om concrete informatie hoe ze iets moeten regelen. Een Poolse vrouw in het adviesbureau in Horst vertelt: ‘Ik zou graag ergens informatie willen vinden maar dan in korte stappen, bondig en duidelijk’. Sommige brochures zijn te lang en overladen met tekst. Door de tekst in te korten en te ondersteunen met plaatjes wordt de informatie begrijpelijk. Sommige brochures hebben een betere vertaling in het Pools nodig en zouden moeten liggen waar Polen vaak komen: winkels, adviesbureaus, uitzendbureaus en campings. De informatiewebsite van de gemeente in het Pools zit nu te diep onder Nederlandstalige pagina’s verstopt; informatie in het Pools zou met een muisklik zichtbaar moeten zijn. Uit de interviews blijkt dat vaste migranten graag willen integreren in de Nederlandse samenleving en relaties met hun buren willen opbouwen. Maar ze weten niet hoe en schamen zich voor hun gebrekkige Nederlands en onkunde over de Nederlandse cultuur. Een intercultureel specialist zoals Paulina die het Poolse en Nederlandse perspectief beheerst kan deze culturele onzekerheden oplossen.

Column 105 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 27 november 2017.

Taalbeleid peuterzalen

Tijdens het streektaalsymposium, georganiseerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Deventer, heb ik gepleit voor een taalbeleid voor peuterspeelzalen in Limburg. Hoe ben ik tot dit advies gekomen? (Groot)ouders vertellen: ‘Ons kind weigert sinds de peuterspeelzaal Limburgs te spreken, ook al houden we thuis Limburgs aan.’ Juist peuterspeelzalen, veel meer dan basisscholen, blijken het spreken van een regionale taal een halt toe te roepen. Ook elders in Europa is dat zo. Uit het onderzoek van Gino Morillo Morales, uitgevoerd aan het Meertens Instituut en Radboud Universiteit, is inmiddels wel duidelijk wat er aan de hand is.

Op de peuterspeelzaal leren peuters snel de sociale betekenis van het gebruik van Limburgs en Nederlands. Nederlands betekent dat je moet opletten als peuter, dat je instructie krijgt, dat je in een hiërarchische relatie staat met je leerkracht en dat je iets nieuws aan het leren bent wat belangrijk is. Het Nederlands heeft ook een centrale plek: in de kringgesprekken midden in het lokaal. Het Limburgs daarentegen legt een informele een-op-een relatie tussen peuter en leerkracht waarbij andere kinderen de leerkracht mogen negeren want het gebruik van het Limburgs is niet bedoeld om schoolkennis over te dragen. Het Limburgs heeft vaker een marginale plek: in de gang en op de speelplaats. Deze sociale betekenis van taalkeuze tussen Nederlands en Limburgs op de peuterspeelzaal, is funest voor de doorgifte van Limburgs aan de jongste generaties.

De interpretatie van het spreken van Limburgs en Nederlands is historisch bepaald. Vanuit een rationele visie zijn peuterspeelzalen instituties die het Nederlands verspreiden en voor kinderen mogelijkheden creëren om hogerop te komen. De peuterspeelzaal kiest voor Nederlands omdat het idee is dat communicatie in deze variëteit in het hele land met iedereen probleemloos verloopt simpelweg omdat het geografisch en sociaal een neutrale variëteit zou zijn. Volgens dit idee overkoepelt het Nederlands alle dialectgebieden en behoort het niemand toe. Door het Nederlands kan een peuter dus participeren met en zich emanciperen in de wereld van leren, politiek en hogere cultuur.

De romantische visie laat ons weten dat taalvariatie een realiteit is. Het Limburgs drukt rechtstreeks de essentie van een gemeenschap of van sprekers uit en met het spreken ervan laat iemand weten een authentieke Limburger te zijn.

Het wordt tijd om het goede van beide visies te behouden en datgene op te heffen dat belemmerend werkt voor de overdracht van het Limburgs aan de jongste generaties. Enerzijds kan dat door te beseffen dat het Nederlands helemaal niet zo geografisch neutraal is. Ook het Nederlands in Limburg is volgens velen niet het goede Nederlands zoals dat van de Randstad en belemmert het op nationaal niveau een soepele communicatie. Het Nederlands is ook sociaal niet neutraal want scholen bevorderen meestal die leerlingen die thuis al bekend zijn met het goede Nederlands. Anderzijds kan het spreken van Limburgs losgekoppeld worden van een claim op authentiek Limburgerschap. Ook nieuwkomers kunnen prima het Limburgs leren en spreken.

Wat L1 Nieuws verleden week meldde over de leerkrachten van de peuterspeelzalen klopt helemaal niet. De leerkrachten staan zeer positief tegenover het spreken van Limburgs in de peuterspeelzaal maar hebben hiervoor ondersteuning nodig. Voor de peuterspeelzaal is mijn advies, geïnspireerd door het taalbeleid in Friesland: voor iedere groep peuters staan twee gelijkwaardige leerkrachten. Een leerkracht spreekt altijd in elke activiteit Nederlands, de andere spreekt altijd in elke activiteit Limburgs. Deze gelijkwaardigheid in gebruik van beide talen moet de hiërarchie tussen Limburgs en Nederlands op de peuterspeelzalen doorbreken. Nog mooier zou het zijn als alle thuistalen van de peuters het leren van nieuwe kennis zouden (mogen) ondersteunen.

Column 104 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 13 november 2017.