Erbij horen of niet?

Column van mijn Ph.D Lotte Thissen, Taalcultuur in Limburg, die bij mij op 11 januari 2018 promoveerde:

“Waar kom je vandaan?” Wie deze vraag te horen krijgt, wordt gezien en bestempeld als ‘anders’ of afwijkend van een bepaalde norm. Mijn etnografische onderzoek in de Limburgse stad Roermond ontmoedigt de vraag “waar kom je vandaan?” en termen als ‘autochtoon’ en ‘allochtoon’.

De provincie Limburg wordt vaak geassocieerd met carnaval, katholieken en het gebruik van dialect en de zachte g. Mijn studie naar dagelijkse taalpraktijken van mensen in Roermond laat echter zien dat ‘de provincie’, net als de Randstad, een gebied is waar meertaligheid en culturele diversiteit bestaat. In Roermond vinden er interessante ontmoetingen en combinaties plaats tussen sprekers van wat we zien als dialect, Nederlands, een mondiale taal als Engels en migratie- en mobiliteitstalen als Arabisch en Turks. Daarbij is er een groot verschil tussen wat mensen zeggen dat ze doen en wat zij in werkelijkheid doen; de mede-eigenaar van een supermarkt vond dat het voor hem, als Turk, blöd is om plat (dialect) te praten, maar tijdens mijn veldwerk heb ik hem dagelijks dialect horen spreken met klanten, naast allerlei andere talen.

Mijn onderzoek geeft zo inzicht in de manieren waarop mensen talig met elkaar omgaan in het dagelijks leven in Limburg. Welke talige middelen gebruiken zij om elkaar aan te spreken en het gevoel te hebben er wel of niet bij te horen in een bepaalde plek? Deze kwesties zijn belangrijk in een meertalige en cultureel diverse wereld waarin we elkaar dagelijks bevragen op basis van taal en cultuur over wie dé Nederlander of dé Limburger is en wie niet. Mensen zijn in alledaagse en, op het eerste gezicht, onschuldige ontmoetingen voortdurend grenzen aan het trekken tussen ‘wij’ en ‘zij’ door talige gebruiken. De beschrijvingen van deze dagelijkse ontmoetingen leren ons dat iedereen zich buitenlands of out of place kan voelen, ongeacht of iemand (al generaties lang) uit Roermond komt, uit Den Haag of Marokko. Zo zouden twee mannen in mijn onderzoek, oorspronkelijk geboren in ‘Holland’, ‘autochtoon’ zijn, maar ze blijken zich ‘allochtoon’ te voelen in hun eigen land, in Limburg. Mensen zijn voortdurend bezig met talking in and out of place van zichzelf en anderen, ongeacht hun geboorteplek of achtergrond en wat en hoe ze spreken.

De vraag “waar kom je vandaan?” is daarom nietszeggend en zet een persoon weg als buitenstaander die er niet bij hoort, ook al voelt deze persoon juist het tegenovergestelde. De veldwerkbevindingen uit Roermond tonen dat gevoelens van er wel of niet bij horen sterk afhankelijk zijn van de plekken waarin we ons begeven. Dit maakt termen als autochtoon en allochtoon willekeurige containerbegrippen die mensen beperken en geen inzicht geven in de daadwerkelijke ervaringen en praktijken van mensen.

Het feit dat iemand er ‘anders’ uit ziet of buiten Limburg geboren is, wil niet zeggen dat deze persoon geen dialect spreekt. De vraag “waar kom je vandaan?” of het label “allochtoon” kan dan ook een pijnlijke ervaring opleveren. Ik pleit er daarom voor dat we tijdens ontmoetingen met nieuwe mensen open zijn door eerst te vragen welke taal we kunnen spreken in plaats van meteen Nederlands, Engels, dialect of welke taal dan ook te kiezen.

Verschenen op Neerlandistiek.nl op 25 januari 2018.

Nieuwjaarsboodschap Taalunie

Illustratie: Jochem Galama

Onder de ‘beste-wensen’-boodschappen kreeg ik ook de nieuwjaarsfolder Tal van Talen. In en Om het Nederlands van de Taalunie onder ogen. De folder visualiseert en verwoordt de boodschap van de Taalunie anno 2018: Nederland is rijk aan variatie en meertaligheid. Een strip, zoals op de voorkant van de folder te zien is, bevat noodgedwongen een dosis versimpeling in de poging om de complexiteiten van taalvariatie en meertaligheid als een soort netwerk van knooppunten in kaart te brengen.

Meer precies beeldt de strip uit dat talen aan plekken en zelfs heel expliciet aan gebouwen in Nederland en België verankerd zijn. Nederlands, Duits, Engels en Frans vormen een talig knooppunt binnen de schoolmuren; Nederlands, Arabisch, Turks, Hebreeuws en Tamazight (plus een hokje met daarop ‘andere talen’) in moskee- en kerkgebouwen; streektalen vormen een talig knooppunt binnen een veestal met koeien ervoor; Engels, Fries en Nederlands verkeren in een monumentaal schoolpand; Fryslân is ‘het land van taal’ en ‘meng-variëteiten’ (?) verkeren in wolkenkrabbers. In het knooppunt sociale media is Tamazight, Nederlands, Russisch, Italiaans en Turks geplaatst; op een cv mag Nederlands, Frans, Duits en Hindi; in de bouw en in het modevak is Nederlands toereikend.

Nu kan een bijbehorende tekst de stereotypen in de strip – taal als een statisch verschijnsel verankerd aan plekken/gebouwen – zo loszingen dat hij de noodzakelijke verwondering bij de lezer oproept. Deze verwondering biedt dan ruimte om de visie van de Taalunie over taalvariatie en meertaligheid anno 2018 uit te dragen en welk beleid zij gaat inzetten. Maar de kabbelende tekst vermijdt hete hangijzers voor dat beleid. Zo’n heet hangijzer is of het Nederlands in Nederland en Vlaanderen wel bij uitstek de voertaal is in sociaal verkeer zoals de folder suggereert. Ik zou de schrijver graag willen uitnodigen in mijn huizenblok waar Tamazight de dagelijkse voertaal is, de Oude Hoogstraat in Amsterdam waar Engels de voertaal in de horeca is en in Geulle waar het Limburgs de voertaal is. Is het Tamazight dan nog wel een vreemde taal?

Nog een heet hangijzer: de folder informeert uitvoerig in welke landen het Nederlands over de wereld voorkomt, waar het wel of geen erkenning heeft, en hoe belangrijk zo’n erkenning is voor de sprekers ervan. Welnu, dit Nederlands elders divergeert in taalkundig opzicht aanzienlijk, maar wat onduidelijk blijft, is hoe de Taalunie de spanning tussen het label Nederlands en de aanzienlijke taalkundige verschillen ziet. Want het zijn juist die ongedefinieerde ‘varianten’ waar de Taalunie het moeilijk mee heeft. Hoewel de folder met graagte informeert over de erkenning van het Nederlands elders, kan het niet uit de pen krijgen dat de Nederlandse overheid eind jaren negentig het Fries, het Nedersaksisch en het Limburgs als streektalen onder het Europees Handvest voor Regionale Talen en Minderheidstalen erkend heeft. Deze politieke erkenning betekent dat de Taalunie het Limburgs in Nederland niet als quasi-Nederlands mag wegcijferen; in België mag dat echter wel, omdat België dit handvest nooit heeft willen ratificeren. In Nederland zijn sprekers van Limburgs niet alleen in hun eigen taalbeleving, maar ook wettelijk meertalig; in België ligt dat minder duidelijk: wettelijk gezien is hun Limburgs gewoonweg (afwijkend) Nederlands. Dat is voor een bi-nationale instantie als de Taalunie lastig maar de werkelijkheid is nu eenmaal niet anders. In zijn poging om verhullend met die problematiek om te gaan, is de folder krampachtig en inaccuraat. Het Brabants wordt een streektaal genoemd, Fries als taal lijkt los te staan van erkenning onder datzelfde Europese Handvest en het Limburgs krijgt hoogstens de status van dialect mee.

Anderzijds suggereert de folder dat stileringen in het Nederlands zoals omgangstaal, straattaal en etnolecten aparte talen zijn, want anders dan de streektaal-koeienstal krijgen zij ieder een knooppunt in de strip.

De internationale sociolinguïstiek beziet taal al lang niet meer als een bezit van een land of van een plek of van een groep sprekers maar als een praktijk, een activiteit tussen taalgebruikers waarin dingen gebeuren zoals taalkeuze, code-mixen, luistertalen, het gebruik van een lingua franca, de taal van de ander of wat dan ook om een bepaald iets te bereiken en/of om sociale betekenis aan de wereld om ons heen te geven zoals vriendschap, autoriteit, legitimiteit, authenticiteit, herkomst, familie, erbij horen, gender, leeftijd, intimiteit, sociale klasse, ontwikkeling kennis. Bij deze analyse hoort het inzicht dat ‘taal’ gekoppeld aan nationale, provinciale of gemeentelijke administratieve grenzen een politiek construct is en dat taal daarnaast ook een taalkundig, cognitief, sociaal en cultureel construct is. In die visie zou het geen enkele verwondering wekken om Tamazight in een veestal te horen en een streektaal in een wolkenkrabber. Het afbakenen van taalvariatie en van meertaligheid is afhankelijk van de actoren en de context en het doel waarbinnen dit gebeurt en de identificaties die sprekers beogen. De gelegenheid om de relaties van de Taalunie te informeren over deze gangbare inzichten in taalvariatie en meertaligheid is hier jammer genoeg niet benut.

Verschenen op Neerlandistiek.nl, 2 januari 2018,
en in het Mestreechs op Veldeke.net