Koningsdag 1874

Overmorgen is alweer de derde keer dat er een Koningsdag te vieren valt in plaats van Koninginnedag.

De twintigste eeuw kende alleen koninginnen, de negentiende eeuw koningen. Hoe keek Limburg in de negentiende eeuw tegen de Nederlandse koningen aan? Al in 1845 bezocht Koning Willem II Rolduc in Kerkrade hoewel het koningshuis in die tijd, zo schrijft historica Karen Arijs, niet erg populair was. Volgens Arijs – die net gepromoveerd is op het proefschrift Regionaal bewustzijn en nationale identiteit. Vieringen, herdenkingen en optochten in Belgisch- en Nederlands Limburg, 1866-1938 – was Rolduc wel erg koningsgezind. Vanaf 1850, dus net na de inhuldiging van koning Willem III in 1849, vierde men op Rolduc de geboorten en huwelijken in de koninklijke familie met Oranjefeesten. Men zong het Wilhelmus en van ‘Wien Neêrlandsch bloed’ tijdens diners en bijzondere gelegenheden. Rolduc liet de Nederlandse vlag wapperen en bezorgde telegrammen aan het koningshuis.

Het koningshuis werd in heel Limburg wel populairder toen Limburg in 1866 uit de Duitse Bond stapte en een volwaardige Nederlandse provincie werd. Karin Arijs onderzocht voor haar onderzoek krantenberichten en vond dat op 10 mei 1866 de Maastrichtse sociëteit Momus een ‘Groote Historische Optogt’ organiseerde. Voor de optocht paradeerden militairen en deelnemers verkleed als Eburonen, Romeinen en Franken door de straten van een tot middeleeuws omgetoverd Maastricht. De optocht sloot af met een praalwagen om Koning Willem III te eren. Die wagen stond symbool voor de rooskleurige toekomst van Limburg die toen, volgens het programmaboekje van die dag, een volwaardige Nederlandse provincie vormde.

Maastricht liep in 1873 al warm om op 9 mei 1874 het 25-jarig jubileum van Willem III als koning te vieren met een feestdag die volgens de Courrier de la Meuse – de toenmalige krant in Maastricht – ‘ongezien in Maastricht’ zou worden. De burgemeester Willem Hubert Pyls stond garant voor goed georganiseerde koningsfeesten die een week duurden van 10 tot en met 17 mei. Op het programma stonden bals, concerten, schutterswedstrijden, toneelvoorstellingen, concerten, een landbouwtentoonstelling en een jaarmarkt. En op donderdagavond een groot vuurwerk.

Alle stadsbewoners en verenigingen zouden meewerken om te bewijzen dat Maastricht niet zou achterblijven bij de andere grote Nederlandse steden. Limburgse gelegenheidsliederen moesten er te horen zijn om te laten weten dat ook Limburgers geestdriftig waren voor het koningsjubileum. Arijs citeert: ‘In het Noorden des lands denkt men Limburg weinig Nederlandsch gezind: laten we blijk geven niet minder dan de meest patriottische Hollander aan Vaderland en Koning gehecht te zijn. Dat kunnen we doen door afzonderlijke betuigingen van onze deelneming aan het feest, door onze eigene, door Limburgsche feestgezangen.’

Net als het befaamde koningslied, gecomponeerd voor de inhuldiging voor kroonprins Willem-Alexander, drukte de feesteditie van de Courrier de la Meuse een volkszang af, gecomponeerd door priester Everts om Willem III te loven. Volgens Arijs verwees Everts expliciet naar de trouw van de Limburgse katholieken. En kinderen zongen een koningslied, een cantate, gecomponeerd door Van Helden met tekst van Franquinet. Maar net als het koningslied voor Willem-Alexander in 2013 kwam er kritiek, hoewel subtiel, op het koningslied van toen en de koningsfeesten. Bekrompen, kleinsteeds, niet genoeg gericht op de wensen van het volk en te zeer beheerst door de sociëteiten klonk het. Het kost te veel geld en het is saai, en ook het waarom van de viering zelf kreeg kritiek. De burgerij viert de koning maar het gewone volk heeft daar geen boodschap aan! Blijkbaar moest dat gewone volk dus nog even wennen aan Koningsdag in die negentiende eeuw!

Column 75 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 25 april 2016.

Streektaalbeleid

Binnenkort verschijnt de erfgoednota van de Provincie die het beleid voor de komende jaren voor het (im)materieel cultureel erfgoed presenteert. Taal valt onder cultureel erfgoed en kent veel verschijningsvormen in Limburg. Diverse vertegenwoordigers, betrokken bij de streektaal, schreven onlangs het visiedocument ‘Sjiek is miech dat’ als input voor de nieuwe erfgoednota. In dit visiedocument staat dat de regionale taal in Limburg mensen mobiliseert in hun gevoel van eigenwaarde, zelfbewustzijn en zelfredzaamheid. Taal is onmisbaar om regionale identiteiten te creëren: ze leidt tot sociale binding en herkenbaarheid van de provincie.

De ambities van de erfgoednota zijn duidelijk: dialecten hebben een digitaal platform nodig om ze vitaal te houden. Talentontwikkeling is een uitdaging: Limburg heeft een blijvende diversiteit aan podia nodig waar jongeren zich cultureel en literair kunnen manifesteren. Kennis over hoe de jeugd zich organiseert is urgent om streektaalbeleid te kunnen continueren. Kennisverspreiding over meertaligheid naar leerkrachten in het onderwijs (van kinderopvang tot middelbare school) is hard nodig. Limburgers zijn vaak van huis uit meertalig. Naast het Nederlands spreken zij dialect; een buurtaal zoals Duits of Frans, een lingua franca als Engels of een andere veel voorkomende taal zoals het Arabisch/Berbers, Turks en Spaans. Deze meertaligheid is niet alleen een cognitieve, sociaal-culturele kracht in Limburg maar zeker ook een economische. De kunst is om die meertaligheid te bevorderen en in te zetten waar dat nodig is (bijvoorbeeld in grensoverschrijdend werkverkeer en toerisme).

Maarten Boots, bachelor-student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit Utrecht, verdiepte zich voor zijn stage aan het Meertens Instituut in het streektaalbeleid. Het Limburgs is sinds 1997 als streektaal en later als regionale taal erkend onder Deel II van het Europees Handvest voor Regionale Talen en Talen van Minderheden. De Raad van Europa heeft dit Handvest opgesteld en erkent 79 talen, gesproken door 203 nationale minderheden of taalgebonden groepen in Europa. Deze Raad kent 47 lidstaten maar kan een lidstaat niet wettelijk dwingen om het Handvest na te leven. De Nederlandse overheid wijst de uitvoering van het streektaalbeleid toe aan de Provincie maar is wel eindverantwoordelijk. De overheid stuurt elke drie jaar een rapport aan de Raad van Europa. In een eerder rapport staan uiteenlopende streektaalgerelateerde activiteiten genoemd zoals televisieprogramma’s, theaterproducties, een kindercarnavalsliedjeswedstrijd en muzikale festiviteiten.

De Provincie ontwerpt het streektaalbeleid en investeert sinds 2007 structureel 150 duizend euro per jaar in streektaalactiviteiten en organisaties, exclusief subsidies. De uitvoering van het streektaalbeleid besteedt de Provincie uit aan de streektaalfunctionaris, de Raod veur ’t Limburgs en Veldeke. Die uitvoering is alleen mogelijk door betrokken vrijwilligers met liefde voor dialect.

Maarten heeft diverse betrokkenen in de landelijke en provinciale politiek, media en streektaalorganisaties geïnterviewd. Veel politici (statenleden) wilden helaas niet meedoen. Uit de interviews blijkt dat het Handvest in de landelijke politiek vrij onbekend is, en ook in de Limburgse politiek niet echt (meer) leeft. Voor de media is nooit vanuit de Provincie een taalbeleid ontwikkeld. Volgens geïnterviewden koppelt L1 TV uitzendingen in streektaal vooral aan carnaval en sommigen zien liever meer nieuwsreportages in streektaal, evenals kinderprogramma’s. Vroeger leerde ook iedereen spontaan Duits door naar tv te kijken; misschien een manier om meertaligheid te stimuleren? Maar ja, de media is nu naar de nationale overheid overgeheveld.

Helpt beleid om de dialecten in de toekomst vitaal te houden voor degenen die dat willen? Serieuze politieke aandacht is onmisbaar om het imago van het dialect boven het niveau van het anekdotische en carnavaleske te tillen. Meertaligheid en verhoogd taalbewustzijn in Limburg zijn belangrijke instrumenten om te kunnen profiteren van een globaliserende wereld. Het spreken van dialect vormt daarin een cruciaal onderdeel.

Column 74 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 11 april 2016.