Taalkabaal

Op de Facebook-pagina van L1 was op 30 september deze stelling te lezen: ‘Dialect heeft geen functie; laat het maar uitsterven’. De begeleidende tekst luidde: ‘Dialect wordt met uitsterven bedreigd, dat zeggen taaldeskundigen. Steeds minder mensen “kalle plat”’. Deze stelling leverde in twee dagen tijd 271 grappige, verontwaardigde, boze, ongeruste, vragende en lieve reacties op. Zestig mensen deelden deze stelling op hun eigen Facebook-pagina.

Taaldeskundigen zullen niet zeggen dat het dialect uitsterft. Zij zullen zeggen dat het dialect net als elke andere taal voortdurend in verandering is. Het dialect kan alleen uitsterven als iedereen tegelijkertijd zou beslissen om het niet te spreken. Daar is nu geen sprake van.

De stelling van L1 komt voort uit het taalkabaal van de afgelopen maand. Eind augustus nodigde de gedeputeerde Koopmans samen met de streektaalfunctionaris, de consulent literatuur van het Huis voor de Kunsten en organisaties betrokken bij (streek)taal én literatuur uit op het Gouvernement. De boodschap tijdens de bijeenkomst Taal in Limburg was dat de Provincie belang hecht aan de (streek)taal in Limburg en aan samenwerking tussen streektaal en literatuurorganisaties in Limburg. Bovendien zocht de gedeputeerde naar invulling voor het onderdeel (streek)taal binnen de te ontwikkelen Provinciale erfgoednota. Die erfgoednota agendeert voor later wie wel en wie niet voor welke activiteit subsidie ontvangt. De aanwezigen besloten tijdens die bijeenkomst een visie te schrijven die taal en literatuur een plek geven in de toekomstige erfgoednota. Binnen drie weken was de visie geschreven, commentaren van de organisaties verwerkt en klaar voor bespreking met de beleidsambtenaren. Het bijzondere is dat iedereen – op details na – zich in deze visie kan vinden vanuit een betrokken hart voor het dialect en literatuur in Limburg. Voor het eerst vergaderden vertegenwoordigers van meerdere organisaties met elkaar om een gemeenschappelijk doel te bereiken: provinciale subsidie voor (streek)taal en literatuur in Limburg.

Voor degenen die bij het erfgoedcentrum van de Universiteit Maastricht betrokken zijn en voor mijzelf vanuit de leerstoel Taalcultuur in Limburg is dit debat zeer interessant omdat we processen rondom sociale betekenisgeving van (im)materieel erfgoed onderzoeken die normaliter onzichtbaar blijven. Als onderzoeker streef ik bovendien niet naar het behoud van dialect vanwege dat behoud op zich maar omdat jonge kinderen cognitieve voordelen lijken te ondervinden van het opgroeien in twee talen (dialect-Nederlands of een ander taalpaar).

Elk debat rondom erfgoed roept veel emoties op, denk maar aan het behoud van het sinterklaasfeest. Ook taal als erfgoed doet dat. Het kabaal op L1 en in de sociale media kwam daar terecht na terugrapportage van de initiatiefnemers van een tussentijds gesprek met de beleidsambtenaren op het Gouvernement. Al dit taalkabaal van Provincie, organisaties en de ‘Limburger’ informeert het onderzoek naar emoties rondom erfgoeddiscussies. De Provincie wil ‘stippen aan de horizon zien’ oftewel ‘wat willen de organisaties bereiken over vier jaar’ en weten de organisaties wel ‘wat de “Limburger” nu precies wil’? Vanuit de context dat al veel subsidies gestopt zijn, toonden organisaties hun emoties op L1 en in de sociale media.

Vanaf nu kan iedere bestuurder die wil weten waarom het dialect voor veel mensen in Limburg belangrijk is terecht op de L1-Facebook-pagina. Een greep aan uitspraken op de L1 stelling is: ‘Dialect is een deel van wie iemand is. Ik zeg behouden’, ‘Dialect in dieng eege sproach kens ze diech ’t beste oes-drukke. Mot Blieve’, ‘Het Limburgs dialect vind ik een mooi goed. Maar ik vind wel dat dit in leven moet blijven als de mensen het zelf in leven houden.’, ‘Es iech gifteg bin kin iech neet in ’t Nederlands sodemietere. (…) De sociaal media zien e good instrumint um de jäög “debij” te hawwe.’ en ‘Versta alles, en kan het niet spreken ik vind dat juist wel jammer.’ En ‘Sjtraks kenne ze gee plat mieë en gee Hollendsch!’. Deze meningen laten zien dat het spreken van dialect leeft in Limburg, dat sommigen zich het beste in dialect kunnen uitdrukken en dat anderen het graag willen leren. Ondertussen is de definitieve versie van de visie aan de gedeputeerde overhandigd. Nu maar afwachten welke plek (streek)taal én literatuur in Limburg in de erfgoednota zullen krijgen.

Column 63 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 19 oktober 2015.

Taalversmalling

In zijn recente column schetst Frans Pollux hoe het dialect sluipenderwijs in Limburg verdwijnt. Mensen zijn mobieler en partners komen van verder weg dan eigen dorp, stad of provincie. Nederlands wordt dan de voertaal in het gezin, zeker met kinderen. ‘Opvoeding schakelt elke generatie meer dialectsprekers uit dan dat er nieuwe bijkomen,’ schrijft hij. Cijfers lijken dit beeld te ondersteunen.

Tussen 1995 en 2011 hebben leerlingen uit groep 2 en 4 van 400 basisscholen door heel Nederland de volgende vragen van onderwijskundig onderzoeker Driessen beantwoord: welke taal spreek je met je vader, je moeder en je vriendjes? In Nederland heeft Limburg samen met Friesland de hoogste scores in dialectgebruik (hoewel het Fries op de basisschool thuishoort). In 1995 spreekt ongeveer de helft van de moeders en vaders in Limburg dialect met hun kind; in 2011 is dat met elf procent geslonken. 42 procent van de kinderen zeggen in 1995 dialect met hun vriendjes te spreken; in 2011 is dat tien procent minder. Deze cijfers zeggen overigens niets over de betekenis die de kinderen hechten aan hun dialect, wat zij precies onder ‘dialect’ verstaan en of zij hierin van elkaar verschillen in de provincie.

In het meest negatieve scenario geven ouders van nu het dialect niet meer door aan hun kinderen, en toekomstige ouders geven het Nederlands niet meer door maar het Engels (vernederlandst Engels eigenlijk). Het wonderlijke aan dit scenario is dat we eentaligheid nog steeds vanzelfsprekend vinden terwijl onze wereld verbreedt. Waarom niet tweetaligheid? Vaders kunnen immers prima dialect met hun kind spreken en moeder Nederlands (of omgekeerd) en beide ouders met elkaar in het Nederlands en kinderen in dialect. Ik ben dus heel nieuwsgierig waarom de ouders over wie Pollux schrijft en die in Limburg wonen, niet voor een tweetalige optie gekozen hebben. Vaak verzekeren mensen me dat het dialect spreken een hoge emotionele waarde heeft en tussen mensen in Limburg een speciale binding bewerkstelligt. Vanuit die beleving valt er dus iets weg in gezinnen waar een dialectsprekende ouder voor het Nederlands in de opvoeding kiest. Of geldt die emotionele waarde en binding alleen voor de ouderen in Limburg?

Wat dus wonderlijk is, is dat onze talenkennis in een alsmaar meertaliger wereld afneemt. We verliezen dialect en spreken hooguit één vreemde taal. Eurostat verkondigde afgelopen week dat een op de zeven personen in Nederland geen vreemde taal spreekt. Als we in Nederland dat wel doen, dan is dat overwegend Engels. Dat geldt voor heel Europa want volgens de Europese Unie is Engels de meest gesproken taal in Europa. In 2013 kregen ruim 16,5 miljoen leerlingen in de basisschool in Europa Engels gedoceerd. Dat heel Europa voor het Engels kiest, betekent een enorme versmalling in het taalaanbod. Dat geldt zeker voor Limburg met zijn buurtalen Duits en Frans. Waar ouderen vroeger het Duits via Duitse televisieprogramma’s van huis uit met de paplepel meekregen (Bonanza), beheersen jongere sprekers die buurtaal nauwelijks meer, laat staan het Frans. Laatst vertelde een oudere fotograaf me dat hij een jongere journalist vaak op reportage vergezelt naar Luik. Niet om foto’s te maken maar om als tolk te dienen.

Ik vraag me bij onderzoeken als Eurostat wel altijd af wie zij precies meten en hoe? Dialectsprekers beschouwen zich niet echt als tweetalig dus hoe omschrijven zij zichzelf in een dergelijk type onderzoek. De rapportages van Eurostat reppen ook niet over andere talen die veel kinderen in Europa thuis spreken zoals het Turks of Arabisch. Dit is heel goed te zien voor Luxemburg. Luxemburg staat volgens meting van Eurostat nummer een in de lijst van meertalige landen in Europa want het is officieel drietalig (leerlingen krijgen onderwijs in het Lëtzebuergesch, Duits, en Frans op de basisschool). Maar Luxemburg is ook een land met een hoog percentage immigranten, namelijk ruim veertig procent. Van die veertig procent is ongeveer eenderde deel van Portugese herkomst en dus Portugeestalig. Toch verdwijnen deze thuistalen -immigrantentalen en dialecten – uit de statistieken van Eurostat en dat terwijl die diversiteit aan thuistalen in een globaliserende wereld aan het toenemen is.

Column 62 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 3 oktober 2015.