Syrië-Limburg

Zijn nieuwkomers zich ervan bewust dat inwoners in Limburg naast Nederlands ook dialect spreken? En staat voor hen het vele dialectgebruik het ‘goed’ leren van Nederlands in de weg? Romy van Stigt – student Slavische Talen en Culturen aan de Universiteit van Amsterdam – heeft geprobeerd deze vragen te beantwoorden voor haar stage aan het Meertens Instituut. Ze heeft in Limburg twintig vluchtelingen tussen februari en april 2016 geïnterviewd. Om deze vluchtelingen te vinden is Romy vooral geholpen door de directeur van het NT2 Mundium College in Roermond en de cultuurredactie van de omroep L1.

Precieze aantallen vluchtelingen en statushouders in Limburg zijn niet bekend maar het moeten er rond de vierduizend zijn. Romy heeft de opvangcapaciteiten van ieder asielzoekerscentrum in Limburg bij elkaar geteld: Weert kan 1000 vluchtelingen opvangen, Maastricht 600, Venlo 480, Baexem 425, Echt 414, Heerlen 412, Gulpen-Wittem 250, Sweikhuizen 242 en Brunssum 200.

De interviews van Romy halen deze twintig vluchtelingen uit de anonimiteit. Op twee na zijn allen (alle namen in deze column zijn fictief) naar Nederland gekomen met de voorspelbare reden dat zij of hun familie in hun eigen land niet veilig waren. Zora en Yasin uit Damascus wonen nu in een AZC samen met hun ouders. Hun vader is advocaat en moeder lerares Engels. Zij zitten nog op de middelbare school. Zora zou in Syrië met haar vervolgopleiding medicijnen beginnen maar kan die stap in Nederland nog niet zetten. Farha uit Bagdad (Irak) heeft de opleiding civiele techniek met zwaartepunt watermanagement afgerond maar Nederland erkent haar diploma niet. Ze volgt nu de opleiding civiele techniek aan de Fontys Hogeschool in Heerlen. Raya uit Syrië heeft rechten gestudeerd maar ook haar diploma is niet erkend in Nederland. Ellinor heeft in Damascus Engelse Taal en Cultuur gestudeerd en was werkzaam bij grote internationale organisaties in Syrië. Abbud (Damascus) wil graag zijn technische opleiding aan de Technische Universiteit in Eindhoven voortzetten. Nadir uit Latakia (Syrië) heeft gewerkt als adviseur in de agrarische sector en wil in Wageningen verder studeren.

Deze vluchtelingen zijn dus hoogopgeleid. Meerderen zijn ook meertalig: ze spreken behalve het Arabisch uit Syrië of Irak ook het dialect van het dorp of de stad waar ze vandaan komen en Robel spreekt meerdere landstalen van Eritrea. Bijna iedereen verstaat Nederlands maar het spreken ervan is lastiger zodat ze daarnaast eveneens Engels gebruiken. Alle geïnterviewden hebben uitgevonden dat Limburgers ook dialect spreken door contact met buren of door medewerkers op het AZC en leerkrachten op school die onderling dialect spreken of door lid te zijn van een carnavalsvereniging of door vrijwilligerswerk. Ellinor heeft stage gelopen en hielp Arabisch sprekende kinderen met hun wiskunde.

De meesten leren geen Limburgs omdat zij eerst het Nederlands goed willen beheersen. Bovendien weten sommigen al dat zij naar Noord-Brabant of Gelderland moeten verhuizen of ze hebben studieplannen in Eindhoven of Wageningen. Ook weten ze niet allemaal of ze in Nederland mogen blijven. Iedereen vertelt overigens dat Limburgers hun nooit in het dialect aanspreken, waarschijnlijk omdat zij er anders uitzien. Anbar zegt: ‘Ik heb toch het uiterlijk van een buitenlander’. Dialect leren willen ze wel als ze in Limburg zouden blijven. Omar zegt: ‘Ja, volgens mij wil ik het wel leren. Het klinkt wel cool als ik op straat gewoon Limburgs spreek.’ Dalil kwam er op school achter dat er meerdere dialecten bestaan waarvan de sprekers elkaar niet altijd kunnen begrijpen: ‘In Sittard en Midden-Limburg zeggen ze voor “doei”, “adieë wa”.’

Petra Stienen is Arabiste geeft op 28 september om 19.00 uur in Maastricht de eerste Dr. Lou Spronck-lezing over haar gedeelde liefde voor Limburg en Syrië. Iedereen is welkom na aanmelding bij: secr.hislk@maastrichtuniversity.nl.

Column 81 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 19 september 2016.

Geheimlimburgs?

Mijn jonge taalkundige collega aan de Universiteit Maastricht is van huis uit Duitstalig en heeft zich in een jaar tijd het Nederlands via intensieve cursussen eigen gemaakt. Zij maakt in tegenstelling tot vele van huis uit Nederlandstalige studenten geen spelfouten en zondigt niet tegen het kofschip. Het voltooid deelwoord in ‘Ze is verhuisd’ spelt ze correct met een d waar velen een t spellen. Ook haar luistervaardigheid en gesproken Nederlands is meer dan vloeiend. Alleen in haar uitspraak is nog een ietsepietsie Duits te horen. Ze bekende me laatst heel verdrietig dat ze in Maastricht opgehouden is met Nederlands te gebruiken omdat iedereen haar onmiddellijk in het Engels aanspreekt bij het horen van dat vleugje Duits.

Zij is niet de enige die hierover klaagt. Zoveel mensen die graag het Nederlands willen leren, merken op dat zij niet de gelegenheid krijgen om het te oefenen. Zodra maar iets van een buitenlands maar dan wel Europees accent merkbaar is, switchen van huis uit Nederlandstaligen naar het Engels. Nederlands leren spreken is moeilijk omdat het bijna een geheimtaal is waar je als buitenstaander geen toegang toe krijgt. ‘Nederlanders spreken Engels met je in plaats van Nederlands’, roepen ze! Gek genoeg staat dat in schril contrast met de mening in Nederland dat mensen van buiten zo snel mogelijk Nederlands moeten leren.

Bij haar verhaal moest ik denken aan de zoveelste e-mail aan mijn adres die naar mijn mening een urgent probleem in Limburg verwoordt. Een mevrouw schrijft: ‘Graag zou ik willen weten of u weet of er een mogelijkheid is Limburgs te leren, van cd’s of anderszins, tijdens het autorijden? Ik begrijp dat u deze taal bestudeert, en omdat ik sinds 4 jaar in Limburg werk en Limburg erg lang is, dus veel autorijden betekent, stel ik deze vraag. Welk dialect kan me niet zo heel veel schelen, het mooist zou zijn van ergens in Midden-Limburg, maar ik kom overal. Ik heb het bij 2 heemkundige verenigingen gevraagd, maar daar kennen ze geen tools om zo met Limburgs aan de slag te gaan. Het zou mooi zijn als u wel mogelijkheden kent.’ Ik heb haar en vele anderen die mij dezelfde vraag stellen, moeten schrijven dat die mogelijkheden er (nog) niet zijn.

Hoe komt het dat er zoveel cursussen zijn die het schrijven van de diverse dialecten in Limburg beogen maar niet het spreken ervan? Het is duidelijk dat je pas kan leren schrijven als je het dialect ook op de een of andere manier kan spreken. Natuurlijk, schrijven van een dialect is zeker belangrijk. Het idee bestaat dat codificeringsinstrumenten als woordenboeken, spellingsregels en grammatica’s de status van een dialect zoals van iedere taal verhogen. Toch is de mondelinge doorgifte van een dialect nóg belangrijker dan het schrijven ervan. Anders verwordt het Limburgs van nu tot het dode Latijn in de toekomst. Het dialect valt te schrijven, te lezen en te onderwijzen maar niemand spreekt het nog.

Vaak krijg ik van mensen te horen dat een dialect in Limburg niet te leren is omdat de uitspraak ervan zo genuanceerd en moeilijk zou zijn. Mijn jonge collega in Amsterdam die het Maastrichts wil leren, heeft in geen tijd het Koreaans bemachtigd voor een eerder onderzoek. Het Koreaans is geen toontaal maar toch. Als we zoiets moeilijks als Chinees (toontaal) en Russisch (naamvallen) kunnen leren waarom zou dat voor een dialect in Limburg niet mogelijk zijn? Ik stel maar even een vraag. Het zal toch niet zijn dat het gesproken Limburgs, net als het Nederlands, iets voor ‘onder ons’ is, een geheimtaal bijna, waar je anderen niet in toelaat?

Column 80 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 5 september 2016.

Turkse Sjengen

Vanaf 1964 kwamen Turken als arbeidsmigranten naar Nederland. In dat jaar sloten Nederland en Turkije een wervingsovereenkomst waardoor Nederland in Ankara het Nederlands Wervingsbureau voor Turkse werknemers kon starten. Onderzoeker Jak den Exter beschrijft dat Nederlandse bedrijven tot 1969 gemakkelijk toestemming kregen om in een bepaalde streek in Turkije te werven. Elke provincie in Turkije had een arbeidsbureau. Het Nederlands wervingsbureau stond in contact met de Turkse arbeidsbureaus en wist daardoor wie er in het buitenland wilde werken. Turken meldden zich bij het arbeidsbureau aan in hun eigen provincie. En die provincie was essentieel voor waar iemand in Europa te werken kwam. Kwam je uit de provincie Konya, dan migreerde je naar Zweden. Woonde je dan ook nog eens in het district Kulu uit die provincie, dan kwam je terecht in Stockholm. Stond je als werkzoekende te boek in de provincie Emirdağ dan werd België het nieuwe werkland.

Waar stond de wieg van de Turken die naar Nederland migreerden? Het Nederlands wervingsbureau stuurde werkzoekenden uit de provincie Konya en vooral uit het district Karaman en Emirdağ naar Utrecht. Uit Emirdağ komt ook de helft van de aanwezige Turken in Haarlem en verder bijna alle Turken in Velzen (IJmuiden) en Zeeuws-Vlaanderen. Turken uit het district Felahiye uit de provincie Kayseri migreerden naar Oudenbosch, Breda en Dordrecht. Driekwart van de oorspronkelijke Turken in Kampen is afkomstig uit het district Posof (provincie Kars).

De Europese wervingsbureaus in Turkije zorgden voor een kettingmigratie: iedereen die migreerde naar Nederland kwam hoofdzakelijk in de buurt van familie, dorpsgenoten of bekenden wonen die al eerder vertrokken waren. Zo hebben migranten dat ook het liefst waar ook ter wereld. Bovendien hadden Nederlandse bedrijven in die tijd graag nieuwe werknemers uit precies dezelfde streek waar de al aanwezige werknemers vandaan kwamen zodat ze goed samen zouden werken. In 20 procent van de gevallen wierf men zelfs op de achternaam zodat men zeker wist dat het bedrijf over familieleden zou beschikken.

De oorspronkelijke migranten in Nederland waren dan ook niet zozeer op Turkije gericht als wel op de streek waar men vandaan kwam. Eind jaren negentig trouwden zo’n 75 procent van de Turken uit dezelfde regio met elkaar. Bovendien vonden Turken uit dezelfde streek elkaar in hetzelfde koffiehuis.

Opvolgende generaties zijn zeker anders gaan spreken in Nederland. Ad Backus van de Universiteit Tilburg beschrijft dat de eerste generatie Turken in Nederland incidentele Nederlandse woordjes gebruikten in een volledig Turkse zin. Ze zeggen ‘evet, terras-ta oturuyorlar’ dat ‘ja, ze zitten op het terras’ betekent. Het Nederlandse woord terras is omringd door Turks. De huidige generaties doen het omgekeerde. Ze zeggen een Turks woord in een Nederlandse zin om zich te onderscheiden, niet omdat ze de Nederlandse pendant niet zouden kennen. Afhankelijk met wie ze spreken en in welke situatie, verstrengelen ze beide talen zo dat niet meer te onderscheiden is wat tot de Turkse of tot de Nederlandse grammatica behoort.

Het kan niet anders dan dat in Limburg nakomelingen van de oorspronkelijke migranten na al die tijd dialect spreken. In Venlo blijkt uit observatie dat een 55-jarige spreker het Turks moeiteloos met het Venloos afwisselt al naar gelang tegen wie hij spreekt. In Maastricht zeggen Turken over zichzelf in deze krant dat ze echte Maastrichtse Sjengen zijn. De Turkse Erdal die op zevenjarige leeftijd naar Maastricht migreerde, vertelt waarom zijn Maastrichts zo vloeiend is: ‘Toen ik kwam, waren er nog weinig Turken. Dus kreeg ik Maastrichtse vriendjes’ en ‘We voelen ons eine vaan us’ zegt Erdal. Toch moeten zij telkens de vraag beantwoorden: ‘hoe heb je het dialect geleerd’? Maar waarom zou het uitzonderlijk zijn dat zij dialect spreken?

Column 79 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 22 augustus 2016.

Hondenbemiddeling

Heeft u wel eens goed naar hondenbezitters onder elkaar geluisterd terwijl ze de hond uitlaten? Dat amuseert me enorm. Vaak laat ik in het park tegenover mijn huis mijn langharig geval uit, een fauve briard die we Roos noemen. Hoewel ik dezelfde hondenbezitters elke dag tegenkom, ken ik de meesten niet bij naam maar wel als baasje van Max en Tander of vrouwtje van Bruintje en Tilly. In de Nederlandse hondentaal zijn vooral verkleinvormen als baasje en vrouwtje cruciaal.

Roos is de enige tegen wie ik mijn versie van dialect durf te gebruiken. Ze accepteert dit volledig en voor mij betekent het een intiem stukje van vroeger en Heerlen midden in Amsterdam-Oost. Het is bij mijn weten nog niet onderzocht in welke taal of talen meertaligen tegen hun hond spreken. Tijdens mijn veldwerk in Heerlen halverwege de jaren tachtig heb ik baasjes ontmoet die dialect spraken met hun konijn en papegaai of Pools met hun kanarie. En waarom ook niet. Een huisdier is onderdeel van het gezin. Dat schrijft ook de beroemde Amerikaanse taalkundige Deborah Tannen. Een onderzoek van haar over hoe Amerikaanse gezinsleden tegen en via hun hond spreken, is écht mijn favoriet. Tannen liet ieder gezinslid een week lang in huis een audiorecorder dragen zodat er uren en uren gesprekken opgenomen zijn. Uit die gesprekken blijkt dat honden belangrijke functies in het gezin hebben. Een goed voorbeeld daarvan is het gesprek van een echtpaar bij wie de spanning behoorlijk oploopt. Voordat het tot een echt conflict komt, zegt de echtgenoot met een hoog stemmetje tegen de hond: ‘Mammie is zo gemeen vanavond, spring op de bank om me te beschermen.’ De echtgenoot communiceert zo via de hond met zijn vrouw. Deze uiting is nogal humoristisch want de echtgenoot is een boom van een kerel, zijn vrouw tenger en de hond een Chihuahua-mix. De echtgenoot verzacht de gespannen situatie met humor door de hond als gesprekspartner op te voeren. Tegelijkertijd benadrukt hij dat ze samen – met z’n drieën – een gezin vormen door haar mammie te noemen. In Amerika noemt 83 procent van de eigenaren van een huisdier zichzelf mommie of dad. Wanneer eigenaren bij de dierenarts de klachten van hun huisdieren omschrijven, spreken ze met een hoog stemmetje en doen ze alsof ze de hond zelf zijn.

Een andere functie van spreken via de hond, is dat de spreker afstand kan nemen van zijn eigen woorden. Een vader zegt tegen zijn zoon: ‘Bruin (= de hond) vertelt me dat hij je gemist heeft.’ Door Bruin de hond in de conversatie te betrekken, creëert ook deze vader een familieband die uit drie bestaat (vader-zoon-hond) en populairder is dan een beperktere familieband uit twee. De vader laat zijn zoon indirect weten dat hij hem mist. De bemiddeling via de hond is veel diplomatieker dan het rechtstreekse: ‘Ik wil dat je vaker naar huis komt.’ De vader ontloopt zo bij voorbaat een conflict waarin zijn zoon zich anders voor zijn afwezigheid zou moeten verantwoorden.

Het onderzoek van Tannen speelt zich af in eentalige Engelssprekende families. Maar hoe zou communicatie via de hond in meertalige gezinnen verlopen? Spreekt men via de hond in dialect of Spaans tot andere gezinsleden? Voorkomt een dergelijke taalkeuze ook hoogoplopende ruzies en zorgt het voor meer intimiteit tussen gezinsleden?

Wat zeker is, is dat 63 procent van de gezinsleden in Amerika minstens een keer per dag ‘I love you’ tegen hun hond zegt. Ik beken: ik zeg dat ook tegen Roos. Wat een verschil zou het uitmaken als we dat ook vaker tegen elkaar zouden zeggen. Vooral deze zomer.

Column 78 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 8 augustus 2016.

Achterhaald

Afgelopen week was een turbulente week voor het Limburgs, streektaal, dialect of plat. Maar liefst drie keer was taal prominent aanwezig in de media. En al dit moois bevatte elementen die bij verschijnen al achterhaald waren.

Heeft u op televisie Sprekend Nederland gezien? Zo gezellig voor de tv om te genieten van en te lachen over de vele vooroordelen die we over elkaars accent koesteren. Ik heb tandenknarsend toegekeken hoe mijn collega’s taalkundigen niet in staat bleken om ook maar iets van vakkennis over het voetlicht te krijgen: waarom hebben we die vooroordelen over elkaars’ accent, hoe zijn die vooroordelen ontstaan en hoe worden ze doorgegeven, kunnen ze veranderen? Kortom hoe werkt zo’n proces nu precies waarbij talige verschillen sociale verschillen tussen (groepen) mensen kunnen afbeelden? Niets daarover viel te beluisteren. Ik lees in Wim Kuipers’ Veldgewas over de winnaar van het sterkste accent: “Nummer drie, brons dus: Rotterdams. Het zilver was voor… het Surinaams. En de winnaar was… Juist. Maar wat stelt dat helemaal voor als het Fries een-na-laatste wordt, net voor het Drents? Ik heb geen idee.” Dit is raak, ik kan dit raadsel ook niet ontsluieren. De aanduiding het sterkste accent is al een vraag waard. Sterkste accent ten opzichte van wat of wie? Dat moet wel haast het zogenaamde ideale Nederlands zijn dat we vroeger ABN noemden. Maar wie spreekt dat en hoe is dat gemeten en waarom konden we daar niet om lachen in Sprekend Nederland of over het accent van de presentatoren. En dan: waarom zijn accenten ook ingedeeld per provincie? Een accent staat toch niet stil bij de provinciegrens. Oké, genoeg over een televisieshow van anderhalf uur over taal met daarin alleen stereotype en dus achterhaalde vooroordelen die mensen elkaar toeschreeuwen.

Een tweede mediaspektakel: het uitkomen van de lang verwachte erfgoednota van de gedeputeerde Koopmans. Geen bezuiniging maar herschikking van de erfgoedgelden valt er te lezen. Een erfgoednota waarin op elke bladzijde te lezen valt dat digitaliseren al het Limburgs cultureel erfgoed naar grote hoogten zal stuwen, opgesteld door een commercieel bedrijf dat leeft van grote, juist ja, digitaliseringsprojecten en dat in een halve pagina in deze krant schrijft dat het digitaliseren van kentekenplaten het grote voorbeeld is van hoe met Limburgs erfgoed om te gaan. Digitaliseren an sich is achterhaald. Niemand binnen de academische wereld krijgt subsidie voor digitaliseren zonder visie en vernieuwende ideeën. En die visie moet juist van archiefexperts komen, kortom van specialisten die vakkennis hebben. Maar die specialisten kunnen we wel vergeten. Als de bezuiniging van vijftig procent op de provinciale subsidie doorgaat, moet het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg juist die mensen ontslaan die de parels in de archieven weten op te duiken. Stel je een gerenommeerd orkest voor dat moet bezuinigen door herschikking van subsidie. De instrumenten komen in het zonnetje te staan want daar is geld voor. De instrumenten flonkeren opgepoetst en glimmend in een tentoonstellingsruimte waar iedereen gratis naar binnen kan. Met de vingers over de glanzende knoppen van de saxofoon aaien, mag. De muzikanten zitten ontslagen thuis. Hoe ze die instrumenten bespelen en hoe die instrumenten (samen) klinken, horen we op een begeleidende cd. Dus altijd dezelfde muziek.

Uit de Limburgse dialectenquête in deze krant van afgelopen week: jonge dialectsprekende ouders willen hun kinderen niet meer in het dialect opvoeden. Het idee dat het tweetalig opvoeden van je kind van jongs af aan in bijvoorbeeld dialect en Nederlands schadelijk is voor de Nederlandse taalontwikkeling is achterhaald. Zo’n Limburgs kind tussen de vijf en acht jaar scoort namelijk ietsje hoger dan het landelijk gemiddelde in de beheersing van de Nederlandse woordenschat.

Column 77 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 30 mei 2016.

Limburg twittert

Limburgers twitteren meer in dialect dan Friezen in Fries. Dat blijkt uit onderzoek met collega’s onder wie Theo Meder van het Meertens Instituut en Dong Nguyen en Dolf Trieschnigg van de Universiteit Twente. In dat onderzoek vergelijken we Friesland met Limburg. In het Fries twittert iemand: ‘Ik twitterje yn it Frysk.’ en in het Limburgs zo: ‘Waarsjienlik noe al in Sjpanje, de kroenekrane die v’r höbbe zeen vlege op weeg daonaotoe’.

Tussen januari 2013 en juli 2014 heeft de Universiteit Twente een uitvoerige databank met tweets aangelegd van twitteraars in Nederland. Het is niet echt eenvoudig om na te gaan welke tweets uit die verzameling uit Friesland en Limburg komen want tweets zijn in principe niet plaatsgebonden. Gelukkig gebruiken sommige twitteraars zelf plaatsaanduidingen. Dit is uitgezocht voor Venlo waar bijna 2.000 gebruikers aangeven dat Venlo hun twitter thuisbasis is. Het is grappig om te zien welke naam zij aan hun Venlo geven: naast het gewone V/venlo (ruim meer dan de helft), komt Venlo voor in combinatie met (the) Netherlands, of met Blerick en anderen benoemen Venlo eenmalig en zeer creatief als ‘about 500k from Paris’, ‘Venlo, ja toch’, ‘venlo netuurlik’, ‘Venlocity’, ‘Venlo-Zuud’, ‘Upper E-side venlo’, ‘hartje Venlo’, ‘VenloOw’, ‘oet ut stedje venlo’, ‘earth venlo’ en ‘venlo wao anders?’. In deze beschrijvingen komt dus Engels voor (about 500k from Paris), dialect (oet ut stedje venlo) en Nederlands (hartje Venlo).

Een andere veel nauwkeuriger manier om te achterhalen waar iemand vandaan twittert, is de GPS coördinaten van de twitteraar achterhalen. Maar die GPS coördinaten vertellen ons niet of de twitteraar daar woont, werkt of op bezoek of op doorreis is. In de onderzochte periode zijn er 9.843 twitteraars actief in Limburg en 11.304 in Friesland. De twitteraars in Friesland gebruiken in ruim vijf procent van hun tweets Fries en Limburgse twitteraars in bijna acht procent dialect. En Limburgers schrijven ook veel meer Engels dan dialect en ook meer dan de Friezen doen: bijna zeventien procent in Limburg laat Engels in hun tweets zien tegen ruim negen procent in Friesland. Maar het is wel knap lastig om automatisch te zoeken naar Limburgs dialect in een tweet. Limburgers schrijven veel Nederlands en dialect door elkaar: in ‘Met 32 graden toch maar vol gaas werke aan mien stageopdracht! #onderzoek’ staan ‘gaas’ en ‘werke’ tussen een volledig Nederlandse zin en ‘werke’ kan ook Nederlands zijn. In ‘Toch best prima een weekendje niks! Lang geleeje!’ verraadt alleen ‘geleeje’ dialectgebruik. Veel twitteraars in Limburg gebruiken weinig dialect tussen veel Nederlands en er is slechts een kleine groep die uitsluitend in dialect schrijft.

Het twitter-onderzoek geeft een goed beeld van de talige rijkdom in een gemeente als bijvoorbeeld Horst aan de Maas. Tweets die vanuit Horst verstuurd zijn, misschien vanaf een attractiepark of benzinestation, zijn ook in het Duits ‘die drittsemester des #jmw studiengangs der #fhkiel sind auf dem weg nach #brüssel’, Frans ‘dire que je suis pas loin de stro’, Belgisch Nederlands ‘keiplezant! @ attractiepark toverland’, Arabisch en Surinaams Nederlands. Twitteraars die aan Horst gebonden zijn, twitteren alleen in het Nederlands, dialect en Engels maar niet in het Pools. Dat is best een verrassing gezien de vele Polen die in Horst wonen en werken. Dat kan omdat de databank van de Universiteit Twente niet compleet is of omdat Polen niet twitteren. Voor de gemeente is dit hoe dan ook een belangrijk resultaat. Er is immers geen garantie dat voorlichting en informatie getwitterd door de gemeente hun Poolse inwoners ook echt weet te vinden.

Column 76 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 10 mei 2016.

Koningsdag 1874

Overmorgen is alweer de derde keer dat er een Koningsdag te vieren valt in plaats van Koninginnedag.

De twintigste eeuw kende alleen koninginnen, de negentiende eeuw koningen. Hoe keek Limburg in de negentiende eeuw tegen de Nederlandse koningen aan? Al in 1845 bezocht Koning Willem II Rolduc in Kerkrade hoewel het koningshuis in die tijd, zo schrijft historica Karen Arijs, niet erg populair was. Volgens Arijs – die net gepromoveerd is op het proefschrift Regionaal bewustzijn en nationale identiteit. Vieringen, herdenkingen en optochten in Belgisch- en Nederlands Limburg, 1866-1938 – was Rolduc wel erg koningsgezind. Vanaf 1850, dus net na de inhuldiging van koning Willem III in 1849, vierde men op Rolduc de geboorten en huwelijken in de koninklijke familie met Oranjefeesten. Men zong het Wilhelmus en van ‘Wien Neêrlandsch bloed’ tijdens diners en bijzondere gelegenheden. Rolduc liet de Nederlandse vlag wapperen en bezorgde telegrammen aan het koningshuis.

Het koningshuis werd in heel Limburg wel populairder toen Limburg in 1866 uit de Duitse Bond stapte en een volwaardige Nederlandse provincie werd. Karin Arijs onderzocht voor haar onderzoek krantenberichten en vond dat op 10 mei 1866 de Maastrichtse sociëteit Momus een ‘Groote Historische Optogt’ organiseerde. Voor de optocht paradeerden militairen en deelnemers verkleed als Eburonen, Romeinen en Franken door de straten van een tot middeleeuws omgetoverd Maastricht. De optocht sloot af met een praalwagen om Koning Willem III te eren. Die wagen stond symbool voor de rooskleurige toekomst van Limburg die toen, volgens het programmaboekje van die dag, een volwaardige Nederlandse provincie vormde.

Maastricht liep in 1873 al warm om op 9 mei 1874 het 25-jarig jubileum van Willem III als koning te vieren met een feestdag die volgens de Courrier de la Meuse – de toenmalige krant in Maastricht – ‘ongezien in Maastricht’ zou worden. De burgemeester Willem Hubert Pyls stond garant voor goed georganiseerde koningsfeesten die een week duurden van 10 tot en met 17 mei. Op het programma stonden bals, concerten, schutterswedstrijden, toneelvoorstellingen, concerten, een landbouwtentoonstelling en een jaarmarkt. En op donderdagavond een groot vuurwerk.

Alle stadsbewoners en verenigingen zouden meewerken om te bewijzen dat Maastricht niet zou achterblijven bij de andere grote Nederlandse steden. Limburgse gelegenheidsliederen moesten er te horen zijn om te laten weten dat ook Limburgers geestdriftig waren voor het koningsjubileum. Arijs citeert: ‘In het Noorden des lands denkt men Limburg weinig Nederlandsch gezind: laten we blijk geven niet minder dan de meest patriottische Hollander aan Vaderland en Koning gehecht te zijn. Dat kunnen we doen door afzonderlijke betuigingen van onze deelneming aan het feest, door onze eigene, door Limburgsche feestgezangen.’

Net als het befaamde koningslied, gecomponeerd voor de inhuldiging voor kroonprins Willem-Alexander, drukte de feesteditie van de Courrier de la Meuse een volkszang af, gecomponeerd door priester Everts om Willem III te loven. Volgens Arijs verwees Everts expliciet naar de trouw van de Limburgse katholieken. En kinderen zongen een koningslied, een cantate, gecomponeerd door Van Helden met tekst van Franquinet. Maar net als het koningslied voor Willem-Alexander in 2013 kwam er kritiek, hoewel subtiel, op het koningslied van toen en de koningsfeesten. Bekrompen, kleinsteeds, niet genoeg gericht op de wensen van het volk en te zeer beheerst door de sociëteiten klonk het. Het kost te veel geld en het is saai, en ook het waarom van de viering zelf kreeg kritiek. De burgerij viert de koning maar het gewone volk heeft daar geen boodschap aan! Blijkbaar moest dat gewone volk dus nog even wennen aan Koningsdag in die negentiende eeuw!

Column 75 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 25 april 2016.

Streektaalbeleid

Binnenkort verschijnt de erfgoednota van de Provincie die het beleid voor de komende jaren voor het (im)materieel cultureel erfgoed presenteert. Taal valt onder cultureel erfgoed en kent veel verschijningsvormen in Limburg. Diverse vertegenwoordigers, betrokken bij de streektaal, schreven onlangs het visiedocument ‘Sjiek is miech dat’ als input voor de nieuwe erfgoednota. In dit visiedocument staat dat de regionale taal in Limburg mensen mobiliseert in hun gevoel van eigenwaarde, zelfbewustzijn en zelfredzaamheid. Taal is onmisbaar om regionale identiteiten te creëren: ze leidt tot sociale binding en herkenbaarheid van de provincie.

De ambities van de erfgoednota zijn duidelijk: dialecten hebben een digitaal platform nodig om ze vitaal te houden. Talentontwikkeling is een uitdaging: Limburg heeft een blijvende diversiteit aan podia nodig waar jongeren zich cultureel en literair kunnen manifesteren. Kennis over hoe de jeugd zich organiseert is urgent om streektaalbeleid te kunnen continueren. Kennisverspreiding over meertaligheid naar leerkrachten in het onderwijs (van kinderopvang tot middelbare school) is hard nodig. Limburgers zijn vaak van huis uit meertalig. Naast het Nederlands spreken zij dialect; een buurtaal zoals Duits of Frans, een lingua franca als Engels of een andere veel voorkomende taal zoals het Arabisch/Berbers, Turks en Spaans. Deze meertaligheid is niet alleen een cognitieve, sociaal-culturele kracht in Limburg maar zeker ook een economische. De kunst is om die meertaligheid te bevorderen en in te zetten waar dat nodig is (bijvoorbeeld in grensoverschrijdend werkverkeer en toerisme).

Maarten Boots, bachelor-student Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit Utrecht, verdiepte zich voor zijn stage aan het Meertens Instituut in het streektaalbeleid. Het Limburgs is sinds 1997 als streektaal en later als regionale taal erkend onder Deel II van het Europees Handvest voor Regionale Talen en Talen van Minderheden. De Raad van Europa heeft dit Handvest opgesteld en erkent 79 talen, gesproken door 203 nationale minderheden of taalgebonden groepen in Europa. Deze Raad kent 47 lidstaten maar kan een lidstaat niet wettelijk dwingen om het Handvest na te leven. De Nederlandse overheid wijst de uitvoering van het streektaalbeleid toe aan de Provincie maar is wel eindverantwoordelijk. De overheid stuurt elke drie jaar een rapport aan de Raad van Europa. In een eerder rapport staan uiteenlopende streektaalgerelateerde activiteiten genoemd zoals televisieprogramma’s, theaterproducties, een kindercarnavalsliedjeswedstrijd en muzikale festiviteiten.

De Provincie ontwerpt het streektaalbeleid en investeert sinds 2007 structureel 150 duizend euro per jaar in streektaalactiviteiten en organisaties, exclusief subsidies. De uitvoering van het streektaalbeleid besteedt de Provincie uit aan de streektaalfunctionaris, de Raod veur ’t Limburgs en Veldeke. Die uitvoering is alleen mogelijk door betrokken vrijwilligers met liefde voor dialect.

Maarten heeft diverse betrokkenen in de landelijke en provinciale politiek, media en streektaalorganisaties geïnterviewd. Veel politici (statenleden) wilden helaas niet meedoen. Uit de interviews blijkt dat het Handvest in de landelijke politiek vrij onbekend is, en ook in de Limburgse politiek niet echt (meer) leeft. Voor de media is nooit vanuit de Provincie een taalbeleid ontwikkeld. Volgens geïnterviewden koppelt L1 TV uitzendingen in streektaal vooral aan carnaval en sommigen zien liever meer nieuwsreportages in streektaal, evenals kinderprogramma’s. Vroeger leerde ook iedereen spontaan Duits door naar tv te kijken; misschien een manier om meertaligheid te stimuleren? Maar ja, de media is nu naar de nationale overheid overgeheveld.

Helpt beleid om de dialecten in de toekomst vitaal te houden voor degenen die dat willen? Serieuze politieke aandacht is onmisbaar om het imago van het dialect boven het niveau van het anekdotische en carnavaleske te tillen. Meertaligheid en verhoogd taalbewustzijn in Limburg zijn belangrijke instrumenten om te kunnen profiteren van een globaliserende wereld. Het spreken van dialect vormt daarin een cruciaal onderdeel.

Column 74 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 11 april 2016.

Mislukt gesprek

Ik was nieuwsgierig om te weten hoe bewoners in een verzorgingstehuis in de Randstad gebruik maken van dialect (plat Haags, Rotterdams of Amsterdams) in hun interactie met elkaar en met de staf. Sophie Martini, studente Taalwetenschappen in Leiden, voerde een onderzoek uit in een klein tehuis. Al snel blijkt dat de bewoners geen opvallende lokale talige elementen gebruiken en hoe dan ook nauwelijks met elkaar spreken. Juist in dit tehuis zijn veel bewoners hardhorend en ondervinden zij moeite om te spreken; vooral de staf is aan het woord. Maar hoe leg je aan een bewoner met gehoorproblemen uit dat er iets gaat veranderen aan de zorg die ze ontvangt? Sophie was getuige van een volkomen mislukt gesprek tussen een staflid en een bewoonster.

Op een middag speelt Sophie scrabble in de gemeenschappelijke zaal (eet-, speel- en bezoekerszaal bij de receptie) met bewoners aan een tafeltje. De opnamerecorder ligt voor haar. Naast haar spelen twee vrouwen Rummikub. Aan de overkant van de gang probeert een staflid Betty (B) aan mevrouw de Graaf (G) (de namen zijn fictief) nieuwe regels uit te leggen over huishoudelijke hulp. Het gesprek tussen B. en G. is duidelijk hoorbaar voor iedereen in de zaal hoewel het gesprek best wel privé is: hoe wil G. haar huishoudelijke hulp inrichten en betalen aangezien sommige diensten niet langer in het standaardpakket zitten zoals haar bed verschonen en het huisvuil ophalen. Die taken nemen drie minuten per dag in beslag – dat is 21 minuten per week – en vijftien minuten extra kost 7,85 euro. Een gek bedrag! Die boodschap probeert B. over te dragen. B. spreekt hard in het gezicht van G. als G. het niet onmiddellijk begrijpt. B. zegt luid: “JA, NEE, DAT IS ZEG MAAR DIT IS VOOR DE EXTRA DIENSTEN, kijk dit heeft uw zoon ingevuld voor de extra diensten, bed dagelijks opmaken. Hij geeft aan dat er het vriesvak ontdooid moet worden.” G. antwoordt: “Maar ik krijg maar 30 minuten”. B: “Nee het wordt niet van uw 30 minuten afgehaald. DIE 30 MINUTEN HEEFT U SOWIESO. HET IS NU DIT LIJSTJE is wat u dan extra krijgt bovenop die dertig minuten dus het is niet zo dat u dan die 30 minuten min die 21, dat niet… MAAR SNAPT U NU wel een beetje het idee erachter? DUS DIE 30 MINUTEN, DIE BLIJFT GEWOON. G. vraagt: “Dan snap ik dan niet dat dat bed opmaken er niet bij zit”. Betty probeert toenadering en overeenkomsten te zoeken door het woord gewoon te gebruiken en herhaalt telkens de boodschap. B: “Dit is gewoon extra. U houdt gewoon uw 30 minuten schoonmaak, er wordt gewoon gestofzuigd, er wordt gewoon gestoft. Dit gaat u dan extra, want hier betaalt u dan voor. Dus bovenop uw gewone schoonmaak, gaat u dan die uh komt de hoteldienst uw bed gewoon dagelijks opmaken. (…). Het is niet zo dat die 21 minuten hier vanaf gaan, dat is niet zo. Dit is gewoon. Er wordt gewoon gestoft, stofzuigen, dweilen, badkamer wordt gedaan, bed wordt verschoond, was wordt meegenomen en de keukenkastjes uh de keuken wordt schoongemaakt. Dus gewoon dertig minuutjes dat is gewoon blijft gewoon.”

De nieuwe regels zijn ingewikkeld en het vele gebruik van ‘gewoon’ maakt onduidelijk wat er nu wel of niet verandert. Sophie heeft dan ook de volgende aanbevelingen voor het verzorgingstehuis. Als een gesprek meer privé is, neem de tijd om een plek te zoeken waar niet iedereen (bewoners, staf en bezoekers) het gesprek kan volgen. De bewoners weten immers niet van tevoren welk karakter het gesprek zal dragen. Een staflid kan beter niet luid in het gezicht van een bewoner spreken in steeds dezelfde en vage bewoordingen. Wissel de bewoordingen af, moedig de bewoner aan vragen te stellen of de boodschap zelf samen te vatten.

Column 73 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 14 maart 2016.

Taalbarrières

Limburg is bij uitstek een grensregio waar (samen)werken over de grenzen heen in de praktijk vaak lastig is vanwege cultuur- en taalverschillen, andere wet- en regelgeving en bevoegdheden. Verleden jaar is daarom het expertisecentrum ITEM opgericht, een acroniem voor de heel lange benaming ‘Expertisecentrum Internationale, Transnationale en Euregionale Mobiliteits- en Grensoverschrijdende’ vraagstukken in de regio. De bedoeling van het onderzoek binnen ITEM is om met praktische oplossingen te komen voor de politiek en diverse adviesorganen. Iedereen die over de grens werkt, ook al is dat in Limburg soms maar een afstand van een paar kilometer, komt voor allerlei problemen te staan. Hoe ziet straks mijn pensioen in Nederland eruit als ik in België werk? Hoe is de vergadercultuur in Duitsland? Wat zijn de knelpunten in grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling? Hoe zit het met diploma’s: een Vlaamse verzorger mag bijvoorbeeld geen verpleegtechnische handelingen uitvoeren terwijl een Nederlander daar wel voor opgeleid is. Hoe zit het mijn hypotheek in Nederland als ik in Duitsland werk?

ITEM is een mammoet samenwerkingsverband tussen de Universiteit Maastricht (initiatief vanuit de Rechtenfaculteit), het Expertise Centrum Demografische krimp (NEIMED), Zuyd Hogeschool, de Gemeente Maastricht, de Euregio Maas-Rijn (EMR) en de Provincie Limburg (NL). Binnen ITEM heeft Daria Boruta, studente interculturele communicatie, een stageonderzoek van drie maanden uitgevoerd naar communicatieproblemen tussen de grote aantallen Polen in Horst en de lokale bevolking. De Poolse werknemers steken niet elke dag de grens over maar hun aanwezigheid in Horst is wel het effect van nieuwe migratiestromen door de uitbreiding van de Europese Unie in 2004. Vrij verkeer van werknemers tussen de EU-landen zorgt voor groeiende mobiliteit, ook in Limburg. Daria ontmoet op het station van Horst een Nederlands meisje dat privé geen Polen kent hoewel ze wel samen met Polen in een champignonkwekerij werkt. Ze vertelt dat Polen en Nederlanders in die kwekerij nooit met elkaar spreken: de taalbarrière is simpelweg te groot.

Polen en Nederlanders spreken elkaar wel met hulp van tolken en soms in wat Engels, Duits en Russisch in het ‘Koempel-project’ in Horst (Het Poolse kumpel betekent ‘maatje’). Dit project is een initiatief van een Poolse en Nederlandse moeder die bevriend raakten omdat hun dochters naar dezelfde school gingen. Ze wilden elkaar graag leren kennen. Dit project bereikt Polen die graag aan Nederlanders gekoppeld willen worden (en omgekeerd) om de taal en cultuur van de ander te leren.

Poolse seizoensmigranten hebben geen tijd om op hun werk of in Horst te integreren; na de zomer gaan zij weer terug naar huis en leven zo voortdurend tussen Polen en Nederland. Tijdelijke migranten weten vaak niet of ze ooit vast naar Polen teruggaan: teruggaan naar Polen ‘zjeżdżać do Polski’ zeggen ze onder elkaar.

Werk heeft veel prioriteit voor alle Polen in Horst. De geïnterviewde Poolse jongeren maken lange werkdagen. Velen maken zich zorgen over hun baan en hebben het idee dat hun werkgever snel andere Poolse arbeidskrachten kan vinden. Een doorsnee werkdag begint vroeg, meestal rond zes uur en kan – wanneer nodig – wel twaalf uur duren. Bovendien zijn de werkuren flexibel en onvoorspelbaar. Een werknemer in de tuinbouw moet bijna altijd beschikbaar zijn. Die lange werkdagen maken dat zij de bibliotheek in Horst niet vaak kunnen bezoeken. Dat is jammer, want die bibliotheek beschikt over een collectie van ruim honderd boeken in het Pools. Ook heeft de bibliotheek het meest dikke en gezaghebbende woordenboek Nederlands-Pools/Pools-Nederlands in bezit. Juist dit specifieke woordenboek is in Polen schaars, duur en begeerlijk voor studenten die daar Nederlands studeren.

Door die lange werkdagen zitten Polen ook niet snel op een terrasje. Ook dat is jammer want de horeca spreekt wel een mondje Pools: smacznego ‘eet smakelijk’ en dwie gałki ‘twee (ijs)bolletjes’.

Column 72 in De Limburger/Limburgs Dagblad, 29 februari 2016.